ECLI:NL:RBDHA:2020:4191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
NL20.2402 en NL20.2403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Marokkaanse vreemdeling met medische klachten en de rol van de FMMU

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Marokkaanse vreemdeling die een opvolgende asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de aanvraag rechtvaardigden. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen op grond van het feit dat hij afkomstig was uit een veilig land van herkomst. Eiser voerde aan dat hij problemen had met zijn broer en vreesde voor zijn veiligheid bij terugkeer naar Marokko. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had nagelaten de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) te raadplegen voor een medische beoordeling van eiser, die leed aan zware depressiviteit en andere medische klachten. De rechtbank concludeerde dat het besluit van de staatssecretaris niet zorgvuldig tot stand was gekomen, omdat de medische klachten van eiser mogelijk invloed hadden op zijn verklaringen tijdens het gehoor. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om eiser opnieuw te horen na raadpleging van de FMMU. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1575,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.2402 (beroep) en NL20.2403 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R. Hopman).

ProcesverloopBij besluit van 28 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1990.
2. Eiser heeft op 1 juni 2017 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen, omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen die afwijzing, zodat die in rechte vaststaat.
3. Eiser heeft op 26 december 2019 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met zijn broer. Er is een conflict ontstaan over de woning van hun ouders. Eiser zou in 2015 zijn bedreigd door zijn broer met een mes. De broer van eiser heeft aangifte gedaan jegens hem. Eiser vreest bij terugkeer problemen met de politie, omdat in het proces-verbaal staat dat eiser een mes heeft gepakt en hij zijn broer wilde vermoorden. Daarnaast vreest hij bij terugkeer ook voor zijn broer vanwege de bedreigingen.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij een opvolgende aanvraag moet sprake zijn van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Daarvan is niet gebleken. Eiser zou in 2015 al zijn bedreigd door zijn broer. Niet is gebleken dat eiser niet eerder had kunnen verklaren over de gestelde problemen. Bovendien werpt verweerder tegen dat eiser ook tegenstrijdig met zijn eerste asielaanvraag heeft verklaard, nu hij toen heeft verklaard dat hij niet weet of hij familie heeft in Marokko en hij daar helemaal niemand kent. Al zouden de problemen wel geloofwaardig zijn, dan is Marokko een veilig land van herkomst, zoals door verweerder is toegelicht op de zitting. Niet is gebleken dat eiser aldaar geen bescherming kan krijgen van de autoriteiten.
Beroepsgrond eiser
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om de FMMU [1] te raadplegen voor een medische beoordeling voorafgaand aan het gehoor. De gemachtigde van eiser heeft in de brief van 4 januari 2020, waarin zij zich als gemachtigde van eiser stelt, vermeld dat eiser lijdt aan zware depressiviteit, wat zich ook uit in lichamelijke klachten. Verder vermeldt zij in deze brief dat eiser onder behandeling staat van de medische dienst, dat aan eiser medicatie is voorgeschreven en dat hij wordt doorverwezen naar een specialist. In die brief heeft zij verweerder verzocht de FMMU te raadplegen om te beoordelen of eiser momenteel en onder de gegeven omstandigheden in staat is om gehoord te worden
over zijn asielmotieven. Bij brief van 7 januari 2020 heeft de gemachtigde van eiser een kopie van eisers medisch dossier van het Detentiecentrum Rotterdam overgelegd. Dit bevestigt de verklaring van de gemachtigde ten aanzien van eisers medische gesteldheid Omdat geen FMMU-advies is gevraagd, is het besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen.
Oordeel rechtbank
5. De FMMU onderzoekt in opdracht van verweerder of er medische factoren zijn waardoor het vermogen van de vreemdeling om te worden gehoord en om hun asielrelaas op een consistente en coherente manier te presenteren, wordt beperkt. Weliswaar wordt niet standaard een advies van de FMMU gevraagd wanneer het gaat om een opvolgende aanvraag, waar in dit geval sprake van is, maar de rechtbank is van oordeel dat in dit geval voldoende aanknopingspunten waren om de FMMU te raadplegen voor een medisch advies. De gemachtigde van eiser heeft immers al in haar bief van 4 januari 2020 – dus voor het opvolgende gehoor plaatsvond – kenbaar gemaakt dat eiser medische klachten heeft die van invloed kunnen zijn op het gehoor. Eiser zou lijden aan depressiviteit, wat zich uit in lichamelijke klachten. Uit het meegezonden patiëntendossier van eiser blijkt dat hij maag- en darmklachten heeft, last heeft van angstklachten, slecht slaapt en zich moeilijk kan concentreren. Deze klachten zou eiser al twee jaar hebben. Verder staat in het nader gehoor het volgende. [2]
“Goedemorgen en welkom. Hoe gaat het met u?
Ik voel mij ziek en moe. Ik voel mij niet oke.
U zegt u dat u ziek bent. Waar heeft u last van?
Ik heb last van mijn maag. Ik heb een maagziekte. Ik werd daardoor duizelig,
kreeg veel problemen, een slaapstoornis, benauwdheidsklachten en
rugpijnklachten.
Dat is erg vervelend. Welke maagziekte heeft u?
Ik weet niet precies wat het is. Ik heb altijd last van de linkerkant en
pijnklachten.
Bent u op de hoogte van de aanwezigheid van een medische dienst hier?
Ja. Ik heb tot nu toe geen arts gezien, maar alleen een verpleegkundige. Zij
heeft mij niets gevraagd. Ik heb geen specialist gezien. Door de klachten, word
ik psychisch ook moe.
Ik zal het straks nogmaals onder de aandacht brengen bij uw afdeling. Voelt u
zich wel in staat om het gehoor te laten plaatsvinden?
Ik ga het proberen.”
Hieruit volgt dat eiser ook tijdens dit gehoor melding heeft gemaakt van zijn medische klachten, waarbij hij expliciet heeft verklaard zich niet goed te voelen. Gelet op de brief van de gemachtigde, het medisch patiëntendossier en de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor, had verweerder aanleiding moeten zien om de FMMU te raadplegen om te onderzoeken of eiser in staat was om te worden gehoord. Zonder FMMU-advies kan nu niet worden uitgesloten dat de klachten van eiser invloed hebben gehad op zijn verklaringen bij het gehoor. De beroepsgrond slaagt.
6. Voor zover verweerder betoogt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor hem geen veilig land is of dat hij geen bescherming kan krijgen van de Marokkaanse autoriteiten, overweegt de rechtbank dat deze stelling is gebaseerd op het gehoor dat heeft plaatsgevonden zonder voorafgaand advies van de FMMU. Aan de verklaringen van eiser kan daarom niet de waarde worden gehecht die verweerder daaraan heeft gehecht.
Conclusie
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt verweerder op om eiser opnieuw te horen na raadpleging van de FMMU voor een medisch advies. Verweerder zal vervolgens een nieuw besluit moeten nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
8. Omdat op het beroep is beslist, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
9. Ten aanzien van de maatregel van bewaring merkt de rechtbank op dat eiser voor een onderzoek ter zitting zal worden uitgenodigd. Op die zitting zal eiser in de gelegenheid worden gesteld om zijn beroepsgronden ter zake nader toe te lichten.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer NL20.2402:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer NL20.2403:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter in beide zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van D.G.T. de Hoop, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover op het beroep is beslist, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht.
2.Pagina 2 van het nader gehoor.