In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoekster, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was onder de beperking 'het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst' ingediend in het kader van de regeling 'zoekjaar hoogopgeleiden'. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de aanvraag afwees, dateert van 16 december 2018. Na het indienen van bezwaar, werd dit bezwaar door de staatssecretaris op 2 juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, in deze zaak is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat niet langer voldaan wordt aan het connexiteitsvereiste zoals neergelegd in de Awb. Dit betekent dat er geen directe samenhang meer is tussen het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening, waardoor de voorzieningenrechter niet bevoegd is om het verzoek in behandeling te nemen.
De uitspraak is gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.