Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 14 juni 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord, die ook een eis in reconventie bevat, met producties;
- het tussenvonnis van 10 oktober 2018, waarbij een comparitie van partijen is bevolen voor de meervoudige kamer;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 14 mei 2019 en de daarin genoemde stukken.
- de akte voortzetting comparitie van Allianz, met producties;
- de akte uitlaten, wijziging van eis in reconventie en indienen producties van [gedaagde] , met producties;
- het proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie van 20 januari 2020 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
Het ongeval en de medische gevolgen daarvan
- dat een verschil van inzicht is gerezen over de invulling van de taken en verantwoordelijkheden van [gedaagde] , waarvan hem geen verwijt wordt gemaakt;
- dat het dienstverband eindigt op een nader te bepalen datum, maar uiterlijk op 1 juni 2013;
- dat in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2012 [werkgever X] aan [gedaagde] een vergoeding betaalt van € 139.825,- en voor elke maand dat de overeenkomst na die datum langer voortduurt een vergoeding per maand van € 10.175,-;
- dat [gedaagde] tot de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst is vrijgesteld van werkzaamheden.
3.Het geschil
in conventie
- i) de materiële en immateriële schade van [gedaagde] vaststelt, vermeerderd met de wettelijke rente over de verschenen schade tot het moment van betaling, op basis van het gevoerde partijdebat en met inachtneming van berichten van te benoemen deskundigen ten aanzien van de te hanteren “rekenrente” en de omvang van het (gefiscaliseerde) inkomensverlies, en Allianz veroordeelt tot betaling daarvan;
- ii) Allianz veroordeelt in de proceskosten van [gedaagde] .
4.De beoordeling
- een startsalaris per 1 januari 2013 (inclusief vakantiegeld, bonussen en andere variabelen) van € 180.000,- ;
- een stapsgewijze salarisgroei van 5% per jaar – met ingang van 1 januari 2014 – tot een maximum van € 230.000,- op jaarbasis inclusief vakantiegeld, bonussen en andere variabelen;
- een looptijd tot de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar;
- toepasselijkheid van het Nederlandse fiscale stelsel, zonder toepasselijkheid van de 30%regeling en zonder eigen woning bezit en gedurende de looptijd gebruik van een leaseauto onder dezelfde voorwaarden als [gedaagde] had bij [werkgever X] en met een gelijke inhouding wegens privégebruik en eenzelfde fiscale bijtelling;
- een inkomen in de situatie met ongeval bestaande uit een volledige WIA-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid en de uitkering onder de WIA-excedentverzekering.
eerste vijf jaarna kapitalisatie neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat [gedaagde] de schadevergoeding die ziet op die periode niet kan vastzetten: hij heeft het bedrag immers op korte termijn nodig. Dit betekent dat de rechtbank voor die periode zal uitgaan van de rente die over het saldo op een spaarrekening wordt betaald. Die rente is 0%.
middellange termijn(de periode tussen 6 en 20 jaar na kapitalisatie) kan [gedaagde] zijn schadevergoeding wel vastzetten om zo rendement te genereren. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat [gedaagde] zijn vermogen risicoarm vastzet, bijvoorbeeld in rentedeposito’s. Om ervoor te zorgen dat [gedaagde] steeds voldoende vermogen beschikbaar heeft om zijn jaarschade te kunnen opnemen, zal [gedaagde] rentedeposito’s kunnen afsluiten voor periodes van 5 jaar, 10 jaar en 15 jaar. In het eerst genoemde deposito kan [gedaagde] dan het bedrag vastzetten dat zijn jaarschade dekt over de periode tussen de 6 en 10 jaar na kapitalisatie, et cetera. De rechtbank gaat daarbij uit van deposito’s van Nederlandse banken, waarop het garantiestelsel van toepassing is.
vanaf 20 jaarna kapitalisatiedatum zal voor het rendement worden uitgegaan van de rentecomponent van de hiervoor genoemde UFR die geldt voor pensioenfondsen. De UFR wordt berekend op basis van een 120-maands gemiddelde van de 20-jaars “forward rate” en geeft, kort gezegd, aan wat – bezien over een periode van 10 jaar – het gemiddelde is van de marktverwachting van de rente op een termijn van 20 jaar. Deze UFR bedraagt op dit moment 2%.
- de zogenoemde groene posten, waarover tussen partijen geen verschil van inzicht meer bestaat, overeenkomstig rechtsoverwegingen 4.7 en 4.8;
- het verlies aan verdienvermogen overeenkomstig rechtsoverweging 4.27;
- kapitalisatie van toekomstige schade overeenkomstig rechtsoverweging 4.34 en 4.38;
- smartengeld op € 80.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
- huishoudelijke hulp op € 20.000,-;
- medische kosten:
- de kosten voor het aanhouden van drie bankrekeningen overeenkomstig de schadestaat;
- personal trainer op € 17.500,-;
- verzorgingskosten op € 25.000,-;
- wettelijke rente over verschenen schade: overeenkomstig rechtsoverweging 4.76 en het bepaalde in artikel 6:44 BW;
- (buitengerechtelijke) kosten:
- zelfwerkzaamheid voor zover het de post € 3.295,- aan tuinonderhoud betreft;
- financieel advies;
- de post “te vergeten eigendommen”;
- de post “toekomstige verbouwingskosten”;
- de post “onvoorzien”.