ECLI:NL:RBDHA:2020:4150
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 mei 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar en haar minderjarige kind. Eiseres, van Eritrese nationaliteit, had eerder een aanvraag ingediend die op 10 mei 2017 was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 11 december 2017 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 18 september 2018 werd de zaak aangehouden om aanvullende beroepsgronden te bespreken en om eiseres de gelegenheid te geven een contra-expertise in te brengen. Eiseres had een tweede mvv-aanvraag ingediend, die op 14 augustus 2019 werd ingewilligd, maar verzocht desondanks om een uitspraak over de proceskosten.
De rechtbank overwoog dat de veroordeling in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat verweerder aan het beroep van eiseres was tegemoetgekomen, en dat de afwijzing van het verzoek om proceskostenveroordeling terecht was. De rechtbank wees het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen af, omdat er geen bewijsnood was aangetoond en de identiteit en gezinsband niet voldoende waren onderbouwd. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Ok, in aanwezigheid van griffier mr. A.W. Martens, en is verzonden aan partijen. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.