ECLI:NL:RBDHA:2020:4132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
SGR - 20 _ 245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergoedingen voor rechtsbijstand en de noodzaak van advocaat bij bezwaarprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand en een rechtsbijstandverlener, eiseres. De zaak betreft de intrekking van vergoedingen voor rechtsbijstand die eerder waren toegekend aan een rechtszoekende. Eiseres had op 24 juli 2019 een aanvraag voor een toevoeging ingediend, die door verweerder was goedgekeurd. Echter, na een steekproefcontrole op 19 juni 2019 concludeerde verweerder dat er sprake was van zelfredzaamheid en dat de rechtszoekende niet afhankelijk was van een advocaat voor de behandeling van de zaak. Dit leidde tot de intrekking van de vergoeding.

Eiseres heeft tegen deze beslissing bezwaar aangetekend, maar verweerder handhaafde het besluit. Eiseres stelde dat er in het verleden veelvuldig contact was geweest met de helpdesk van verweerder, waarbij was aangegeven dat zelfredzaamheid vooral betrekking had op het aanleveren van stukken. De rechtbank oordeelde dat de zaak niet enkel draaide om het aanleveren van stukken, maar dat er juridische complexiteit was die de betrokkenheid van een advocaat vereiste. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vergoeding door verweerder terecht was, omdat de rechtszoekende zelf in staat was om haar belangen te behartigen zonder advocaat.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken. De uitspraak zal later openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/245

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. M.G. Eckhardt),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Doets).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de vastgestelde vergoeding van de toevoeging met kenmerk [toevoegingsnummer 1] ingetrokken.
Bij besluit van 26 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen gevraagd toestemming te geven voor het doen van een uitspraak zonder zitting. Partijen zijn hier beide mee akkoord gegaan, zodat de rechtbank op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank sluit het onderzoek.

Overwegingen

1. Eiseres is rechtsbijstandverlener en werkzaam bij een kantoor dat deelneemt aan het High Trust-programma van verweerder. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door verweerder naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.
2. Voor een rechtszoekende heeft eiseres op 28 augustus 2018 een toevoeging aangevraagd ter zake van een procedure voor een uitkering voor de noodzakelijke kosten van bestaan. Deze aanvraag heeft kenmerk [toevoegingsnummer 1] gekregen. Eiseres heeft op 26 oktober 2018 voor de rechtszoekende een toevoeging aangevraagd ter zake van een procedure voor bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet. Deze aanvraag is aangemerkt als een samenhangende procedure en heeft kenmerk [toevoegingsnummer 2] gekregen. Verweerder heeft op basis van de aanwezige gegevens positief beslist op de aanvragen en de vergoeding in samenhang vastgesteld.
3. Op 19 juni 2019 heeft verweerder een steekproefcontrole uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat sprake is van zelfredzaamheid omdat de aan te voeren gronden van feitelijke aard zijn. Indien de zaak wel toevoegwaardig zou zijn, geldt er voor de afwijzing van bijzondere bijstand geen zelfstandig belang. Nu deze zo nauw samenhangt met de aanvraag op grond van de WWB kan niet worden gesproken van een afzonderlijk belang, namelijk het belang op bijstand in levensonderhoud. Gezien deze overwegingen heeft verweerder bij het primaire besluit de vastgestelde vergoeding van de samenhangende zaken ingetrokken. Het primaire besluit is in bezwaar gehandhaafd.
4. Eiseres voert in beroep aan dat er in het verleden veelvuldig contact is geweest met de helpdesk High Trust van verweerder, waarbij steeds wordt verteld dat zelfredzaamheid met name ziet op het aanleveren van stukken door rechtzoekende en niet om meer dan dat. In een andere zaak heeft eiseres op 7 augustus 2019 contact gehad met een medewerker van de helpdesk en de medewerker vertelde dat er “gewoon” wordt toegevoegd wanneer er sprake is van méér dan slechts het aanleveren van stukken. Met de steekproefcontrole nog vers in het geheugen is er met zekerheid doorgevraagd en heeft de medewerker dit voorgelegd aan collega’s, maar werd hierna hetzelfde medegedeeld aan eiseres. Daarom is eiseres van mening dat in de zaak van haar cliënte het besluit om toe te voegen in eerste instantie terecht was genomen.
De zaak van rechtszoekende was daarnaast geen zaak die enkel draaide om het aanleveren van stukken. Bij de aanvraag om algemene bijstand is gevraagd om stukken over de periode augustus 2014 tot en met de datum van de aanvraag. Volgens vaste rechtspraak is in principe slechts een verzoek om stukken over drie maanden voorafgaand aan de aanvraag gerechtvaardigd, dus hier is een beoordeling van de redelijke termijn door een advocaat noodzakelijk. Dit moet in bezwaar al naar voren worden gebracht, aangezien deze grond niet voor het eerst in beroep kan worden aangevoerd, en voor de beoordeling is kennis van recente jurisprudentie over redelijke termijn nodig. Dit geldt ook voor de opgevraagde stukken over een auto en giften, aangezien dit een juridisch complexe beoordeling is.
Het gaat in de zaak om de beoordeling van het juridische begrip “bijstandsbehoevende omstandigheden” en deze beoordeling is slechts mogelijk na bestudering van het dossier en bespreking met cliënte. Een advocaat was in deze zaak noodzakelijk.
Tijdens het gesprek na de steekproefcontrole werd door een medewerker van verweerder onjuist medegedeeld dat een aanvraag om bijzondere bijstand altijd samenhangt met een aanvraag om algemene bijstand. Verweerder stelt ook onjuist dat het in beide zaken gaat om bijstand in levensonderhoud, maar bijzondere bijstand behelst juist andere kosten dan bijstand in levensonderhoud. In beide zaken is een advocaat noodzakelijk en is er wel sprake van afzonderlijk rechtsbelang in beide zaken.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Met verweerder stelt de rechtbank vast dat in het beroepschrift gronden worden herhaald van het bezwaarschrift. Nu verweerder in het bestreden besluit op die gronden gemotiveerd is ingegaan en eiseres deze gronden in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele herhaling niet leiden tot het daarmee door eiseres nagestreefde resultaat.
5.2.
Uit de werkinstructies C010 en C030 (zie kenniswijzer.rvr.org) volgt dat als de bijstandsuitkering of het verzoek om bijzondere bijstand is afgewezen, buiten behandeling is gesteld of is geschorst omdat niet de gevraagde stukken of informatie is verstrekt, de aanvraag toevoeging wordt afgewezen, tenzij de advocaat bij de aanvraag gemotiveerd aangeeft dat sprake is van een inhoudelijk juridisch verweer. Verweerder heeft in onderhavige zaak de toevoeging zonder inhoudelijke beoordeling verleend omdat eiseres deelneemt aan de High Trust regeling. Na de steekproefcontrole is de vergoeding ingetrokken omdat verweerder stelt dat voor de geschillen de bijstand van een advocaat niet noodzakelijk was. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraak van 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4092), komt verweerder, bij de beoordeling of de aanvraag een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, beoordelingsvrijheid toe. Dit brengt met zich dat de bestuursrechter het standpunt van verweerder hierover terughoudend moet toetsen.
5.3.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor het maken van bezwaar tegen zowel de afwijzing van de bijstandsaanvraag als de aanvraag om bijzondere bijstand de bijstand van een advocaat in beginsel niet noodzakelijk is. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 9 maart 2016 in zaak nummer 201504681/1/A2 overwogen dat de bezwaarprocedure is bedoeld om burgers op een laagdrempelige manier te laten opkomen tegen een onwelgevallig besluit van een bestuursorgaan. De bezwaarprocedure biedt het bestuursorgaan bovendien de gelegenheid om dat besluit te heroverwegen. De raad kan dan ook, zolang het rechtsbelang het toelaat, in redelijkheid van de rechtzoekende verlangen dat hijzelf, zo nodig met bijstand van een ander dan een advocaat, of na het inwinnen van inlichtingen bij bijvoorbeeld het Juridisch Loket, in bezwaar naar voren brengt waarom hij zich niet kan vinden in het in bezwaar voorliggende besluit. Rechtzoekende werd verzocht controleerbare en verifieerbare bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt hoe in de voorafgaande periode in het levensonderhoud is voorzien en stukken inzake een aangekochte auto. De rechtszoekende heeft dat niet gedaan.
Zij had in haar eigen bewoordingen een feitelijke toelichting kunnen geven hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien en aldus haar belang zelfstandig kunnen behartigen. Anders dan eiseres veronderstelt werd van de rechtszoekende geen juridische duiding gevraagd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Maas, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 12 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.