In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand en een rechtsbijstandverlener, eiseres. De zaak betreft de intrekking van vergoedingen voor rechtsbijstand die eerder waren toegekend aan een rechtszoekende. Eiseres had op 24 juli 2019 een aanvraag voor een toevoeging ingediend, die door verweerder was goedgekeurd. Echter, na een steekproefcontrole op 19 juni 2019 concludeerde verweerder dat er sprake was van zelfredzaamheid en dat de rechtszoekende niet afhankelijk was van een advocaat voor de behandeling van de zaak. Dit leidde tot de intrekking van de vergoeding.
Eiseres heeft tegen deze beslissing bezwaar aangetekend, maar verweerder handhaafde het besluit. Eiseres stelde dat er in het verleden veelvuldig contact was geweest met de helpdesk van verweerder, waarbij was aangegeven dat zelfredzaamheid vooral betrekking had op het aanleveren van stukken. De rechtbank oordeelde dat de zaak niet enkel draaide om het aanleveren van stukken, maar dat er juridische complexiteit was die de betrokkenheid van een advocaat vereiste. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vergoeding door verweerder terecht was, omdat de rechtszoekende zelf in staat was om haar belangen te behartigen zonder advocaat.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken. De uitspraak zal later openbaar worden gemaakt.