ECLI:NL:RBDHA:2020:4119
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vergoeding van proceskosten. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, had een verzoek ingediend om vergoeding van zijn proceskosten na een beroepsprocedure tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die werd vertegenwoordigd door T. Kleve. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 6 april 2020 heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten van verzoeker te vergoeden tot een bedrag van € 262,50.
De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de relevante artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in overweging genomen. Verzoeker was in beroep gegaan omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag, en na een beslissing op 2 maart 2020 heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, omdat verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld, maar heeft het toegekende bedrag verlaagd tot € 262,50 op basis van de wegingsfactor 0,5, aangezien de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier, en is bekendgemaakt op 30 april 2020.