ECLI:NL:RBDHA:2020:4091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
AWB 19/9281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting en gezondheidssituatie

Op 30 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een vreemdeling, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd om zijn uitzetting te verbieden. Verzoeker had eerder een aanvraag ingediend om zijn uitzetting achterwege te laten vanwege zijn gezondheidssituatie, welke aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Verzoeker had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. In een eerdere uitspraak van 8 november 2019 had de rechtbank Den Haag het beroep van verzoeker gegrond verklaard, waardoor de Staatssecretaris opnieuw moest beslissen op het bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de Staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. Zowel verzoeker als verweerder hebben toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht toegewezen en overwogen dat de werking van het primaire besluit niet geschorst wordt, ook niet bij bezwaar. Aangezien er geen geschil was over de uitzetting van verzoeker totdat op het bezwaar was beslist, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de uitzetting verboden.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 525,-. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9281

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Verzoeker heeft een aanvraag ingediend om zijn uitzetting achterwege te laten in verband met zijn gezondheidssituatie. Het betreft hier een aanvraag op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Bij besluit van 22 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen.
Tegen het primaire besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep dat verzoeker daartegen heeft ingediend heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, bij uitspraak van 8 november 2019 gegrond verklaard (AWB 18/3786). Verweerder moet daarom opnieuw beslissen op het bezwaar.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij brief van 17 april 2020 medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. In dezelfde brief geeft verweerder toestemming om de zaak zonder zitting af te doen.
Bij brief van 20 april 2020 heeft verzoeker ook toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.
De voorzieningenrechter sluit het onderzoek en doet uitspraak.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe.
2. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op grond van artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. In de brief van 17 april 2020 heeft verweerder meegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het primaire besluit op grond van artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vw niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder op grond van de Awb en de Vw niet zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het primaire besluit – met de vermelding dat verzoeker kan worden uitgezet – op te schorten.
5. Omdat tussen partijen niet in geschil is dat van uitzetting van verzoeker moet worden afgezien totdat op het bezwaar is beslist, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden totdat op dat bezwaar is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.
De griffier is verhinderd de uitspraak te De voorzieningenrechter is verhinderd de ondertekenen. uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.