Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiser overgelegde verklaringen dat hij op 29 maart 2019 niet aanwezig kon zijn, niet aantonen dat eiser wegens medische redenen niet in staat was om de cursus te volgen. Een geldige reden voor verhindering ontbrak dus.
Op grond van artikel 132, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden het tijdstip en de plaats waar betrokkene de hem opgelegde educatieve maatregelen dient te ondergaan, door het CBR vastgesteld. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, opnieuw tijd en plaats worden vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het CBR geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
Eiser heeft 6 dagen voor de cursus verweerder laten weten dat hij verhinderd was omdat hij geen oppas voor zijn kinderen kon krijgen. Aan eiser is gezegd dat dit geen geldige reden was voor verhindering. Na het maken van bezwaar heeft eiser op 5 juli 2019 meegedeeld dat hij ook aan TBC lijdt en zware medicijnen heeft en daarom niet kon rijden. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld hiervan medisch bewijs te leveren. In reactie heeft eiser een zelfgemaakte brief over zijn ziekte overgelegd, met daarop het stempel van zijn huisarts. Verweerder heeft verklaard dat dit niet voldoende is en om meer bewijs gevraagd. Vervolgens heeft eiser een medicatieoverzicht opgestuurd. Verweerder heeft het door eiser aangeleverde bewijs voorgelegd aan zijn medisch adviseur. Die heeft geconcludeerd dat aan de hand van de door eiser aangeleverde stukken niet kan worden vastgesteld dat hij op 29 april 2019 niet in staat was om de cursus te volgen. Verweerder heeft hiervan mededeling gedaan in het bestreden besluit.