ECLI:NL:RBDHA:2020:4080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
09/842009-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens conflict in 's-Gravenhage

Op 6 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 december 2019 in 's-Gravenhage een steekpartij heeft gepleegd. De verdachte heeft de aangever, met wie hij in conflict raakte, meerdere keren met een mes gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de verdachte en de aangever over het incident uiteenlopen. De aangever verklaarde dat hij werd aangevallen door de verdachte, terwijl de verdachte stelde dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval van de aangever. De rechtbank heeft camerabeelden bekeken die de verklaring van de aangever ondersteunen en de verklaring van de verdachte terzijde geschoven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd de aangever van het leven te beroven, wat resulteerde in een poging tot doodslag. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder een beroep op noodweer en psychische overmacht, en achtte de verdachte strafbaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de aangever van € 1.753,04 toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842009-20
Datum uitspraak: 6 mei 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[naam 1] ,
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 april 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.C. Stolk, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Windhorst, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [aangever] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in een arm en/of hand en/of hoofd, althans in en/of in de richting van het lichaam van de zich in zijn, verdachte’s, nabijheid bevindende [aangever] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2019 te ’s-Gravenhage aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) steekwond(en) in een arm en/of hand en/of hoofd van die [aangever] (met als gevolg een of meer blijvend(e) litteken(s)), heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal te steken in een arm en/of hand en/of hoofd van die [aangever] ;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2019 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in een arm en/of hand en/of hoofd, althans in en/of in de richting van het lichaam van de zich in zijn, verdachte’s, nabijheid bevindende [aangever] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 31 december 2019 heeft er een incident plaatsgevonden tussen de verdachte en [aangever] . De verdachte heeft de aangever daarbij met een mes meerdere malen gestoken.
De verklaringen van de verdachte en de aangever over dit incident lopen uiteen en komen kort gezegd op het volgende neer. De aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte werd aangevallen met een mes en werd gestoken. De verdachte heeft verklaard dat de aangever hem met een mes heeft geprobeerd te steken en heeft geraakt, waardoor hij zich moest verdedigen en waarbij hij de aangever heeft gestoken met zijn, verdachtes, eigen mes.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag (zoals primair ten laste gelegd) of aan zware mishandeling (zoals subsidiair ten laste gelegd) of aan een poging tot zware mishandeling (zoals meer subsidiair ten laste gelegd).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe een beroep gedaan op noodweer, noodweerexces dan wel psychische overmacht.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Verklaring van de [aangever]
(hierna: [aangever] ) heeft op 1 januari 2020 aangifte gedaan van voornoemd incident. Hij heeft verklaard dat hij op 31 december 2019 tussen elf en twaalf uur ’s avonds via de tussendeur bij de kelderboxen naar zijn huis wilde lopen. Bij die tussendeur kwam [aangever] de verdachte tegen. De verdachte zei tegen hem: “Hee bodybuilder, jij gaat mij vandaag helpen met vuurwerk tillen naar buiten”. [aangever] zei tegen de verdachte dat hij hem niet ging helpen en niet met hem wilde praten en liep naar de uitgang. [aangever] hoorde de verdachte zeggen: “Weet je het zeker?” [aangever] zag toen hij zich omdraaide dat de verdachte iets uit de linker binnenzak van zijn jas haalde. Het was een groot zilverkleurig mes, rond de dertig centimeter lang met een zeer breed lemmet van ongeveer 15 centimeter breed. [aangever] zag dat de verdachte het mes in een rechte en snelle beweging naar hem toe bewoog en met het mes in de richting van zijn zij stak. [aangever] zag en voelde dat de verdachte hem miste. [aangever] zag dat de verdachte nogmaals een stekende beweging naar hem maakte. Hij raakte hem op de buitenkant van zijn linker onderarm. De verdachte stak hem voor de derde keer met het mes en [aangever] weerde af met zijn rechterarm. Doordat [aangever] het mes afweerde, liep hij een steekverwonding op aan de bovenkant van zijn rechterhand. Bij deze ontwijkende beweging bukte [aangever] met zijn hoofd naar beneden om te voorkomen dat de verdachte hem met het mes zou raken. [aangever] voelde dat het mes, als gevolg van de stekende beweging, zijn achterhoofd raakte. [aangever] voelde dat dit recht op zijn achterhoofd was en hij liep hierbij een steekwond op. Het lukte [aangever] om de deur te openen en weg te rennen in de richting van zijn huis aan de [adres] . [2]
Medische informatie
Uit een geneeskundige verklaring blijkt dat [aangever] op 1 januari 2020 is onderzocht en dat bij hem het volgende letsel is geconstateerd:
“Snijwonden: - re hand 2 cm
- li onderarm 2 cm
- achterhoofd ½ cm
(…)
Wonden gehecht.” [3]
Camerabeelden
[verbalisant] heeft camerabeelden bekeken van de gang van de kelderboxen.
Verbalisant zag op camera 2 om 23:55:15 uur dat het latere slachtoffer (hierna: [aangever] ) de kelderboxgang in kwam lopen. Hij zag dat de verdachte [aangever] voor liet gaan de gang in. Verbalisant zag dat de verdachte en het slachtoffer om 23:55:30 uur een gesprek hadden in de gang. [aangever] stond vrijwel geheel buiten beeld. De bovenzijde van de verdachte was vanaf ongeveer zijn riem in beeld. Er werd op een afstand van ongeveer dertig centimeter gesproken gedurende 15 seconden.
Verbalisant zag om 23:55:48 uur dat de verdachte plotseling een mes in zijn handen had waarmee hij bovenhands, meerdere keren, opzettelijk en met kracht, in de richting van [aangever] hakte. Doordat [aangever] buiten beeld stond, kon verbalisant niet zien of hij geraakt werd. Verbalisant zag dat het lemmet van het mes ongeveer 15 centimeter lang was. Hij zag dat er een worsteling ontstond, waarbij de verdachte met het mes in zijn hand in de richting van [aangever] hakte en sloeg. [aangever] trachtte het mes af te weren met zijn handen. Verbalisant zag dat de verdachte als reactie op het afweren het mes trachtte te steken in de richting van [aangever] .
Verbalisant zag om 23:56:00 uur dat [aangever] een deur opende en wegrende. De verdachte liep achter [aangever] aan en verdween uit beeld. [4]
Verklaringen van de verdachte
Hoewel de verdachte een andere verklaring dan [aangever] heeft afgelegd over de omstandigheden rond de steekpartij, heeft hij bekend dat hij [aangever] meerdere keren met een mes heeft gestoken. [5]
Oordeel van de rechtbank
[aangever] heeft een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd. Deze verklaring wordt op belangrijke punten ondersteund door de camerabeelden. Op de camerabeelden is immers te zien dat de verdachte en [aangever] eerst kort met elkaar spraken, waarna de verdachte plotseling een mes trok waarmee hij in de richting van [aangever] hakte, terwijl [aangever] het mes probeerde af te weren met zijn handen. Ook het letsel van [aangever] komt overeen met zijn verklaring: snijwonden op de rechterhand, linker onderarm en op het achterhoofd. De rechtbank acht de verklaring van [aangever] dan ook betrouwbaar.
De verdachte heeft verklaard dat [aangever] hem van achteren besloop en met een mes in zijn richting stak, waartegen hij zich moest afweren. Daarbij heeft hij zijn vinger verwond. Vervolgens heeft hij zijn eigen mes gepakt en [aangever] met de achterkant van het mes op het hoofd geslagen en in zijn arm en hand gestoken. Hij deed dit omdat hij bang was en niet achteruit weg kon komen.
De rechtbank stelt vast dat op de camerabeelden niet te zien is dat [aangever] de verdachte van achteren besloop. Integendeel: te zien is dat de verdachte [aangever] voor liet gaan en zelf achter [aangever] aan liep. Dat [aangever] een mes zou hebben gehad waarmee hij in de richting van de verdachte zou hebben gestoken, blijkt evenmin uit de camerabeelden. Ook is op de camerabeelden niet te zien dat de verdachte met de achterkant van zijn mes op het hoofd van [aangever] zou hebben geslagen. Blijkens de camerabeelden hield de verdachte het mes bovenhands vast, met de punt naar [aangever] gericht, en hakte meerdere keren met kracht in de richting van [aangever] . Tot slot blijkt uit de camerabeelden niet dat de verdachte niet achteruit weg kon komen. Op de camerabeelden is achter de verdachte een lange, lege gang te zien waardoor de verdachte weg had kunnen lopen van [aangever] . Het dossier bevat ook geen andere ondersteuning voor de verklaring van de verdachte. De verklaring van de verdachte wordt dan ook terzijde geschoven.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte meerdere keren met een mes heeft gestoken in de arm, hand en het hoofd van [aangever] .
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank het opzet op het doden van [aangever] worden afgeleid. Het steken met een mes in het bovenlichaam levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer dat met de dood moet bekopen. In het bovenlichaam bevinden zich immers verschillende vitale organen. De verdachte heeft, door aldus te handelen, die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Dit geldt temeer nu de verdachte, zoals blijkt uit de camerabeelden, bovenhands met kracht heeft ingestoken en gehakt op het bovenlichaam van [aangever] . Naar het oordeel van de rechtbank was er bij de verdachte dan ook sprake van tenminste het voorwaardelijk opzet op de dood van [aangever] . Dat [aangever] hieraan uiteindelijk slechts oppervlakkige verwondingen heeft overgehouden, doet aan het voorgaande niet af.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 31 december 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes meermalen heeft gestoken in een arm en hand en hoofd van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [aangever] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de strafbaarheid van de verdachte
4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer, noodweerexces dan wel psychische overmacht toekomt. Hij heeft uit zelfverdediging gehandeld.
Het beroep op noodweer dan wel noodweerexces steunt volgens de raadsvrouw op het volgende. De verdachte is in het verleden meerdere malen door [aangever] bedreigd, waardoor hij erg bang voor hem was. De verdachte heeft in het verleden gekampt met PTSS. Door deze voorgeschiedenis raakte hij in een overlevingsmodus, en heeft hij een uiterste poging gedaan om zijn eigen leven te redden.
De raadsvrouw heeft ter ondersteuning van het beroep op psychische overmacht aangevoerd dat er, door de eerdere bedreigingen, op het moment van de aanval een enorme druk op de verdachte stond, waar hij als gevolg van zijn PTSS-verleden geen weerstand aan kon bieden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer, noodweerexces dan wel psychische overmacht.
Uit de camerabeelden blijkt niet dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of de vrees daarvoor, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De verklaring van de verdachte is niet aannemelijk.
Het beroep op psychische overmacht mist feitelijke grondslag, nu het de verdachte was die de confrontatie zocht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer(exces)
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) dient vast komen te staan dat op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte, waartegen hij zich noodzakelijk moest verdedigen.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, wordt de verklaring van [aangever] dat de verdachte hem begon te steken met een mes, ondersteund door de camerabeelden.
De verdachte heeft verklaard dat hij uit angst en uit zelfverdediging handelde aangezien [aangever] als eerste begon met op hem in te steken met een mes. Zoals hiervoor is vermeld, wordt de verklaring van de verdachte dat [aangever] hem als eerste met een mes zou hebben gestoken, terzijde geschoven omdat deze geen steun vindt in de camerabeelden of in de rest van het dossier. Blijkens de camerabeelden was de verdachte zelf de agressor.
De rechtbank stelt vast dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte en er daarmee dus ook geen noodzaak om zich hiertegen te verdedigen. Er was dan ook geen sprake van een noodweersituatie en daarmee komt de verdachte ook geen beroep toe op noodweerexces. Deze beide verweren worden verworpen.
Psychische overmacht
Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechter moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat sprake is geweest van een dergelijke van buiten komende drang. De verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt waaruit die van buiten komende drang bestond waaraan hij geen weerstand kon bieden. Ook acht de rechtbank van belang dat de verdachte zelf de confrontatie met [aangever] heeft opgezocht en [aangever] meerdere malen heeft gestoken met zijn mes. Daarom wordt het beroep op psychische overmacht ook verworpen.
Aangezien geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten, zijn het feit en de verdachte strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van een contact- en locatieverbod, zoals verzocht door de benadeelde partij, een te vergaande maatregel is.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft omtrent de strafmaat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren gebracht. Zij heeft verzocht om bij een veroordeling een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, eventueel met een lange voorwaardelijke straf. Ze heeft ook aangegeven dat de verdachte zich zal houden aan een verplicht reclasseringscontact en dat hij bereid is om een werkstraf uit te voeren. Verder is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 31 december 2019 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in zijn arm, hand en hoofd te steken. Dat de steekpartij geen fatale afloop heeft gehad, is een gelukkige omstandigheid die niet is te danken aan het handelen van de verdachte. Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte letsel opgelopen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig, en voor het slachtoffer zeer ingrijpend misdrijf. De verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat ook is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven grote impact hebben op een slachtoffer. Bovendien heeft de steekpartij plaats gevonden in de nabijheid van het huis van het slachtoffer. Juist daar hoor je je veilig te kunnen voelen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 24 maart 2020. Daaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar dat dit lang geleden is en geen geweldsdelicten betrof.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 16 april 2020. De reclassering adviseert oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. Vanwege de zienswijze van de verdachte én het ontbreken van een hulpvraag worden geen mogelijkheden gezien voor een behandeling. Bovendien heeft de verdachte geen relevante justitiële voorgeschiedenis. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte geven eveneens geen aanleiding tot het indiceren van bijzondere voorwaarden.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf gelet op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Alles afwegende is zij van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaar, passend en geboden. Het doel van de voorwaardelijke gevangenisstraf is om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Om dit te bereiken zal de rechtbank, naast de algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer [aangever] opleggen. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank oplegging van een contactverbod passend. De rechtbank acht oplegging van een locatieverbod een te vergaande maatregel, gelet op het feit dat de verdachte en het slachtoffer vlak bij elkaar wonen en dit zou betekenen dat de verdachte gedwongen moet verhuizen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om de voorlopige hechtenis te schorsen.

6.De vordering van de benadeelde partij/ de schadevergoedingsmaatregel

[aangever] , ter zitting telefonisch vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. T. Farber, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.984,19. Mr. Farber heeft verzocht dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het bedrag bestaat uit € 2.984,19 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 2.370,94 inclusief de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde advocaatkosten en de vergoeding van een armband en een horloge dienen te worden afgewezen, aangezien deze schade geen rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Zij heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6.3
Het standpunt van de benadeelde partij
De raadsman van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting de vordering toegelicht en gepersisteerd bij de ingediende vordering.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen voor zover deze betrekking heeft op de kosten van de ambulance, de medicatie en de reiskosten, samen een bedrag van € 333,04. Deze kosten zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
De rechtbank maakt met betrekking tot de gevorderde kosten van kleding, riem en schoenen gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van die geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Uit het dossier blijkt niet welke kleding de benadeelde partij ten tijde van het incident droeg. Ook is het gevorderde bedrag onvoldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank stelt deze schade vast op € 200,00.
De rechtbank zal de vordering afwijzen voor zover deze betrekking heeft op een horloge en een armband. Dit gedeelte van de vordering is onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de vordering niet-ontvankelijk verklaren voor zover deze betrekking heeft op de advocaatkosten. Dit is geen schade die het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
Het totale bedrag aan materiële schade dat wordt toegewezen, bedraagt dus: € 333,04 + € 200,00 = € 533,04.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.200,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Totaal
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.753,04, bestaande uit € 553,04 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 december 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Kosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte ten aanzien van de benadeelde partij [aangever] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht vanaf 31 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. De schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor een bedrag van € 1.753,04. Als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, zal gijzeling worden toegepast voor de duur van 27 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt, laat leggen of anderszins heeft – direct of indirect – met [aangever] , geboren op 12 februari 1988;
de vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] deels toe tot een bedrag van € 1.753,04 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever] ;
bepaalt dat de vordering niet-ontvankelijk is voor zover het de post advocaatkosten betreft en voor het overige wordt afgewezen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.753,04 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2019 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [aangever] ;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 27 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mr. J. Eisses, rechter,
mr. A.M. Gruschke, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Schuttevaer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 mei 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020000017, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum (doorgenummerd p. 1 t/m 201).
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 1 januari 2020, p. 10-11.
3.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van 3 februari 2020, p. 155.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 6 januari 2020, p. 55-59.
5.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 april 2020.