ECLI:NL:RBDHA:2020:4074
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Oostenrijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 23 maart 2020, hield in dat de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat verweerder zijn asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen en dat er motiveringsgebreken in het besluit zaten. Hij stelde dat verweerder op de hoogte was van zijn detentie en dat dit niet correct was meegenomen in de besluitvorming.
De rechtbank overwoog dat de MOB-melding van 18 februari 2020 niet ten grondslag was gelegd aan het besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen, en dat dit geen reden was voor vernietiging van het besluit. Daarnaast werd vastgesteld dat de overdracht van eiser aan Oostenrijk, ondanks zijn detentie, mogelijk was binnen de kaders van de Dublinverordening. De rechtbank concludeerde dat de tijdelijke belemmering door de coronamaatregelen geen invloed had op de rechtmatigheid van de verantwoordelijkheidsbepaling van Oostenrijk. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. S. Ok, in aanwezigheid van griffier drs. M.A.J. Arts.