ECLI:NL:RBDHA:2020:4068
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Libische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op zijn beroep is beslist.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat het onderzoek niet verder nodig was. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat inhoudt dat Duitsland als veilig land wordt beschouwd, tenzij de eiser kan aantonen dat dit in zijn geval niet geldt. Eiser heeft echter geen overtuigende informatie gepresenteerd die structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen of asielprocedure in Duitsland aantoont.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en dat er geen reden is om aan te nemen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het beroep van eiser wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter en tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt, maar nog niet in het openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.