5.1De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onder verwijzing naar paragraaf C1/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser het onderzoek naar zijn aanvraag heeft gefrustreerd door het paspoort dat hij tijdens de reis heeft gebruikt af te geven aan de reisagent. Van enige dwang om dit paspoort af te geven is immers niet gebleken en eiser heeft het document bovendien niet teruggevraagd. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat deze frustratie afbreuk doet aan de oprechtheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van eiser.
Over verweerders standpunt ten aanzien van element 2
5.2.1Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser zich na binnenkomst in Nederland niet direct heeft gemeld om een asielaanvraag in te dienen ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op dit standpunt gesteld. Eiser is op 27 augustus 2017 Nederland ingereisd en heeft zich pas op 18 maart 2018 gemeld om een asielaanvraag te doen. Dat eisers op doorreis waren naar Canada en zich daarom niet hebben gemeld kan, zeker gelet op de duur van hun verblijf in Nederland, niet worden aangemerkt als een gegronde reden die maakt dat verweerder deze omstandigheid niet aan eiser heeft kunnen tegenwerpen en daaruit niet de gevolgtrekking heeft kunnen maken met betrekking tot de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser.
5.2.2Verweerder heeft bij het ongeloofwaardig achten van eisers afvalligheid betrokken dat de redenen die eiser heeft aangevoerd voor zijn afvalligheid niet getuigen van
dieperliggende religieuze motieven, omdat eiser enkel gegeneraliseerde en
algemene elementen van de islam die hij als negatief ervaart heeft gegeven, die bovendien
niet enkel voorbehouden zijn aan één religie.
De rechtbank wijst erop dat eiser op pagina 9 van het nader gehoor enkele situaties noemt op school, dat hij de houding van zijn moeder bespreekt en de taal die gesproken wordt noemt als bezwaar tegen de islam. Op pagina 10 van het nader gehoor geeft eiser verder weer wat hij uit de Tabari-geschiedenis heeft afgeleid over de islam en vertelt hij over de informatie die hij van Borzou heeft ontvangen over de heilige imams. Daarmee geeft eiser inzicht in de redenen waarom hij zich van de islam heeft afgekeerd en vertelt hij over zijn eigen ervaringen. Waarom die redenen niet kunnen worden aangemerkt als dieperliggende motieven licht verweerder verder niet toe en de stelling dat eiser alleen gegeneraliseerde en algemene elementen uit de islam geeft vindt dus geen steun in de verklaringen van eiser.
5.2.3Verweerder heeft bij zijn standpunt over de geloofwaardigheid van element 2 verder betrokken dat eisers verklaring dat het moeilijk was om 30 jaar lang in iets heiligs te geloven en dat plotseling los te laten, niet strookt met zijn eerdere verklaringen dat hij het geloof vanaf de brugklas niet meer praktiseerde. De rechtbank begrijpt dat verweerder hiermee doelt op de verklaringen van eiser die zijn opgenomen op pagina 9 en 12 van het rapport van nader gehoor. Op pagina 9 van het gehoor staat dat eiser zich tijdens zijn tijd in de brugklas nog wel als moslim beschouwde. Eiser beschrijft in de daaropvolgende pagina’s dat en op welke wijze hij meer afstand nam van de islam, er uiteindelijk in resulterend dat hij zich, pagina 12, geheel van de islam had afgekeerd, en beschrijft in wezen een proces. Van de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheid is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
5.2.4Volgens verweerder heeft eiser tegenstrijdig verklaard over het moment waarop hij christen is geworden. Eiser heeft het moment van bekering in de correcties een aanvullingen gewijzigd maar verweerder werpt hem dat niet tegen (zie pagina 6 van het besluit).
Uit het besluit leidt de rechtbank af dat de tegenstrijdigheid volgens verweerder zit in de verklaringen die op pagina 14 van het rapport van nader gehoor zijn opgenomen, afgezet tegen eisers eerdere verklaring dat hij op 10 augustus 2016 christen is geworden.
De rechtbank leidt uit die verklaringen af dat eiser een onderscheid maakt in het moment waarop hij het christelijk geloof heeft aanvaard en het moment waarop hij christen is geworden/zich heeft bekeerd. Eiser heeft verklaard dat hij het christendom zes of zeven maanden na maart april 2016 heeft geaccepteerd (pagina 14 rapport nader gehoor). “Was dat toen uw vader de hartaanval kreeg?’ wordt hem vervolgens gevraagd, waarna eiser antwoordt: “Dat was een paar dagen na mijn verjaardag. Minder dan een maand na de hartaanval heb ik me bekeerd. Dat was in 2016.” De eerste zin van dat antwoord strookt met eisers verklaring verderop op pagina 14: “Direct nadat ik het wonder had gezien. Naar aanleiding van het telefoontje van mijn moeder uit het ziekenhuis. Op dat moment geloofde ik in het christendom in mijn hart.” De tweede zin van dat antwoord strookt met eisers ook op pagina 14 opgenomen verklaring “Maar later tijdens een huiskerk heb ik mijn geloof naar buiten gebracht en kenbaar gemaakt, een getuigenis afgelegd.” Dat ‘kenbaar maken’ heeft eiser dus in augustus 2016 gedaan en uit zijn verklaringen volgt dat dat voor hem het bepalende moment was, getuige de verklaring op pagina 12 van het nader gehoor: “En ik moest berouw tonen en een getuigenis afleggen dat Jezus god is. Op 10 augustus 2016 ben ik een christen geworden. Van Mehdi moest ik deze datum goed onthouden want het is de datum van mijn nieuwe geboorte.” Verweerder is in de tegenwerping van deze tegenstrijdigheid uitgegaan van een bepaalde betekenis van het woord ‘bekering’ die, zo volgt uit eisers verklaringen, door eiser niet wordt gedeeld. Tijdens het gehoor is tussen de gehoorambtenaar en eiser nimmer besproken wat zij over en weer onder ‘bekering’ verstonden. Gelet hierop maar ook gelet op de innerlijke consistentie in de verklaringen van eiser op dit punt, heeft verweerder deze tegenstrijdigheid niet aan eiser kunnen tegenwerpen.
5.2.5Volgens verweerder is in het geval van eiser sprake van een passieve bekering met actieve elementen en mag van eiser worden verwacht dat hij zich na zijn bekering meer zou hebben verdiept in het christelijk geloof. De rechtbank volgt dit niet. Op pagina 10 tot en met 12 van het rapport nader gehoor vertelt eiser over het christendom en over de informatie over het christendom die hij voorafgaand aan zijn bekering tot zich heeft genomen en de gesprekken die hij daarover met Borzou heeft gevoerd. Op pagina 15 vertelt eiser dat hij deze informatie had opgeslagen in zijn achterhoofd, zonder er direct in te geloven, maar dat hij na de bekering de opgeslagen informatie naar voren heeft gehaald en erover is gaan peinzen. Waarom onder die omstandigheden van eiser verwacht mag worden dat hij na zijn bekering informatie over het christendom zou hebben vergaard heeft verweerder niet nader toegelicht.
5.2.6De rechtbank is van oordeel dat verweerder het wel vreemd heeft kunnen vinden dat de echtgenote van eiser niet enthousiast was over het geloof maar dat hij wel met haar op het werk aan de telefoon over het geloof sprak. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat eiser tijdens het nader gehoor daarover minder stellig heeft verklaard dan de weergave door verweerder van de verklaringen in het voornemen doet vermoeden. Verweerder heeft zich ook op het standpunt gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser zo weinig met zijn echtgenote over het geloof heeft gesproken gezien zijn enthousiasme en de toekomstplannen die hij voor hem samen voor zich zag. De rechtbank is van oordeel dat aan deze tegenwerping een aanname ten grondslag ligt die niet zonder meer logisch is zodat een nadere motivering van verweerder niet achterwege kon blijven.
5.2.7Verweerder heeft eiser verder tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard omdat hij aan de ene kant stelt dat niets opgelegd kan worden en hij hierdoor weinig over zijn religie sprak met zijn echtgenote, maar wel stelt dat de religie moet worden
doorgegeven en er moet worden geëvangeliseerd. De rechtbank is van oordeel dat van een tegenstrijdigheid op dit punt geen sprake is. Dat een christen moet evangeliseren betekent immers niet dat het geloof middels die evangelisatie dwingend aan anderen kan worden opgelegd.
5.2.8Verweerder heeft bij het innemen van zijn standpunt ook betrokken dat eisers verklaringen geen inzicht verschaffen in zijn gedachtegoed over de verspreiding van de islam, terwijl wel van eiser verwacht mag worden dat hij daarover, en over de wijze waarop het christendom is verspreid, informatie heeft vergaard, aangezien hij juist om die reden zich heeft afgewend van de islam. De rechtbank volgt dit niet omdat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij zich daar wel rekenschap van heeft gegeven. Eiser verklaart op pagina 19 van het nader gehoor immers dat Mohammed zelf een vals geloof heeft gecreëerd om zijn doelen te bereiken en met zijn aanhangers de omringende landen heeft aangevallen en veroverd, terwijl Jezus God zelf is en geen zonden heeft begaan maar dat er later mensen zijn geweest die namens het christendom misdaden hebben gepleegd. Verweerder is op deze verklaringen niet ingegaan.
5.2.9Verweerder heeft bij zijn standpunt verder betrokken dat de reactie van de schoonouders op de mededeling van eiser dat hij zich had bekeerd niet logisch is. Waarop is gebaseerd dat de ouders niet logisch hebben gereageerd heeft verweerder niet toegelicht. Dat was in dit geval wel nodig omdat het door verweerder veronderstelde verband tussen de mededeling en de verwachte reactie van de ouders niet zonder meer voor de hand ligt.
Het had op de weg van verweerder gelegen om zijn standpunt te relateren aan bij hem bekende bronnen met algemene en specifieke informatie over de situatie in Iran, of aan zijn ervaringen met de beoordeling van de geloofwaardigheid van vergelijkbare asielrelazen van andere vreemdelingen (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3009). 5.2.10De rechtbank begrijpt dat verweerder het vreemd vindt dat eiser na zijn vlucht naar Nederland zeven maanden niet naar de kerk is geweest. Daar staat echter tegenover dat eiser heeft verklaard dat hij in die zeven maanden het huis niet heeft verlaten en ook geen asiel heeft aangevraagd omdat hij voornemens was naar Canada door te reizen. In die context is het niet zonder meer onbegrijpelijk dat eiser dan ook niet naar de kerk gaat, zodat die omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank van zeer beperkt gewicht is.
5.2.11Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het standpunt van verweerder dat element 2 ongeloofwaardig is onvoldoende is gemotiveerd.
Over verweerders standpunt ten aanzien van element 3
5.3.1Verweerder heeft element 3 ongeloofwaardig geacht omdat de bekering ongeloofwaardig is geacht. Dat standpunt kan, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen stand houden. Maar verweerder heeft zich ook op het standpunt gesteld dat de problemen ook los van de bekering ongeloofwaardig zijn.
5.3.2Verweerder heeft bij dat standpunt onder andere betrokken dat niet valt in te zien dat eiser wordt vrijgelaten met de voorwaarde dat hij informatie moet geven over de huiskerk nu deze informatie op dat moment al van eiser was ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank berust dit op een onjuiste lezing van het nader gehoor. Op pagina 8 van het rapport nader gehoor staat inderdaad dat eiser namen van andere kerkbezoekers heeft gegeven en de naam en het adres van de voorganger, maar zonder diens huisnummer. Maar de inlichtingendienst was echter ook op zoek naar het adres van de bijeenkomsten. Omdat die bijeenkomsten steeds op een ander adres werden gehouden en via app of telegram bekend werden gemaakt (pagina 6 rapport nader gehoor), was de voorwaarde voor vrijlating dat eiser dat adres kenbaar zou maken aan de inlichtingendienst via een telefoonnummer dat hij had gekregen (pagina 6 rapport nader gehoor). De voorwaarde voor vrijlating was dus nog niet vervuld op het moment dat eiser werd vrijgelaten. Dat de inlichtingendienst eiser hadden kunnen dwingen, kunnen volgen of zijn paspoort hadden kunnen innemen, zoals verweerder stelt, moge zo zijn, maar verweerder heeft niet onderbouwd uiteengezet waarop gestoeld is dat dit alles (meer) voor de hand had gelegen dan wat eiser heeft verklaard.
5.3.3Verweerder heeft bij zijn standpunt ook betrokken dat de opmerking die de ondervrager tijdens het gehoor van eiser maakte niet past bij de maatschappelijke visie die Iraniërs hebben op mensen die bekeerd zijn gelet op de sociale tendens daaromtrent. Wat die maatschappelijke visie is en waarop verweerder baseert dat dat de visie is wordt door verweerder niet toegelicht. Dat de door eiser geschetste gang van zaken niet past bij werkwijze inlichtingendienst en daarom niet logisch is, is dus niet onderbouwd.
5.3.4Verweerder heeft eiser in dit verband ook tegengeworpen dat de reactie van de schoonouders op de mededeling van eiser dat hij bekeerd is, namelijk dat ze hem helpen om te vertrekken, maar er verder geen opmerking over maken, zeer bevreemdend wordt geacht.
Een fellere reactie had namelijk verwacht mogen worden gelet op het gevaar dat een bekering voor zowel eiser als zijn echtgenote met zich meebrengt. De rechtbank is van oordeel dat een fellere reactie denkbaar is gelet op het gevaar dat een bekering meebrengt maar is ook van oordeel dat de reactie van de schoonouders, gegeven dat gevaar, niet zonder meer onvoorstelbaar is. Onder die omstandigheden ligt het op de weg van verweerder om nader te motiveren waarom de verwachte reactie van verweerder meer voor de hand ligt dan de reactie die volgens eiser op zijn mededeling dat hij was bekeerd is gevolgd. Verweerder heeft dat nagelaten.
5.3.5De rechtbank kan verweerder volgen in zijn stelling dat de verklaringen van eiser over zijn legale uitreis wat vaag zijn. Maar dat laat onverlet dat verweerder niet heeft onderbouwd dat en waarom een legale uitreis niet mogelijk is.
5.3.6De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom element 3 ongeloofwaardig is.