ECLI:NL:RBDHA:2020:405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
NL19.19945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraanse echtpaar wegens onvoldoende geloofwaardigheid van bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van een Iraans echtpaar. De aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van de eisers over hun bekering tot het christendom ongeloofwaardig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, ondanks de afwijzing van hun aanvragen, voldoende hebben aangetoond dat zij zich van de islam hebben afgekeerd en dat hun verklaringen over de bekering niet zonder meer als ongeloofwaardig konden worden bestempeld. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 2.100,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.19945 en 19.19947

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser, en [eiseres] , eiseres,

V-nummers: [nummer] en [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.M.A. Breuls),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Lohmann - Kamphuis).

ProcesverloopBij besluiten van 22 augustus 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.19946 en 19.19948, plaatsgevonden op 10 december 2019.Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Kambakhsh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Eiser stelt de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiseres heeft verklaard dat zij de Iraanse nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] .
2. Het relaas van eiseres is voor een deel afhankelijk van dat van eiser. Daarom zal de rechtbank het besluit dat over eiser gaat bespreken voor zij het besluit over eiseres bespreekt.
3. Eisers hebben de besluiten van verweerder gemotiveerd betwist in de gronden van beroep van 11 september 2019 en de aanvullende gronden van 1 december 2019. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers de gronden toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De rechtbank zal dit alles bij haar oordeel betrekken, en de rechtbank zal daarop, voor zover nodig voor het uiteindelijke oordeel, reageren in de overwegingen die hieronder staan. Maar dat geldt ook voor wat verweerder in de besluiten, het verweerschrift en op de zitting naar voren heeft gebracht.

Ten aanzien van eiser

Het besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Afvalligheid van de islam en bekering tot het christendom;
Problemen vanwege bekering tot het christendom.
Ten aanzien van element 1 heeft verweerder eiser gevolgd in zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. Maar verweerder heeft zich ook op het standpunt gesteld dat eiser het onderzoek naar de aanvraag heeft gefrustreerd door het tijdens de reis gebruikte paspoort af te geven aan de reisagent, wat afbreuk doet aan de oprechtheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van eiser. Verweerder acht de elementen 2 en 3 niet geloofwaardig. Omdat eiser volgens verweerder zich waarschijnlijk te kwader trouw van zijn paspoort heeft ontdaan en na binnenkomst in Nederland niet zo snel mogelijk asiel heeft aangevraagd, heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, onder d en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Het oordeel van de rechtbank
Over de vraag of eiser het onderzoek naar de aanvraag heeft gefrustreerd
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onder verwijzing naar paragraaf C1/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser het onderzoek naar zijn aanvraag heeft gefrustreerd door het paspoort dat hij tijdens de reis heeft gebruikt af te geven aan de reisagent. Van enige dwang om dit paspoort af te geven is immers niet gebleken en eiser heeft het document bovendien niet teruggevraagd. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat deze frustratie afbreuk doet aan de oprechtheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van eiser.
Over verweerders standpunt ten aanzien van element 2
5.2.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser zich na binnenkomst in Nederland niet direct heeft gemeld om een asielaanvraag in te dienen ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op dit standpunt gesteld. Eiser is op 27 augustus 2017 Nederland ingereisd en heeft zich pas op 18 maart 2018 gemeld om een asielaanvraag te doen. Dat eisers op doorreis waren naar Canada en zich daarom niet hebben gemeld kan, zeker gelet op de duur van hun verblijf in Nederland, niet worden aangemerkt als een gegronde reden die maakt dat verweerder deze omstandigheid niet aan eiser heeft kunnen tegenwerpen en daaruit niet de gevolgtrekking heeft kunnen maken met betrekking tot de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser.
5.2.2
Verweerder heeft bij het ongeloofwaardig achten van eisers afvalligheid betrokken dat de redenen die eiser heeft aangevoerd voor zijn afvalligheid niet getuigen van
dieperliggende religieuze motieven, omdat eiser enkel gegeneraliseerde en
algemene elementen van de islam die hij als negatief ervaart heeft gegeven, die bovendien
niet enkel voorbehouden zijn aan één religie.
De rechtbank wijst erop dat eiser op pagina 9 van het nader gehoor enkele situaties noemt op school, dat hij de houding van zijn moeder bespreekt en de taal die gesproken wordt noemt als bezwaar tegen de islam. Op pagina 10 van het nader gehoor geeft eiser verder weer wat hij uit de Tabari-geschiedenis heeft afgeleid over de islam en vertelt hij over de informatie die hij van Borzou heeft ontvangen over de heilige imams. Daarmee geeft eiser inzicht in de redenen waarom hij zich van de islam heeft afgekeerd en vertelt hij over zijn eigen ervaringen. Waarom die redenen niet kunnen worden aangemerkt als dieperliggende motieven licht verweerder verder niet toe en de stelling dat eiser alleen gegeneraliseerde en algemene elementen uit de islam geeft vindt dus geen steun in de verklaringen van eiser.
5.2.3
Verweerder heeft bij zijn standpunt over de geloofwaardigheid van element 2 verder betrokken dat eisers verklaring dat het moeilijk was om 30 jaar lang in iets heiligs te geloven en dat plotseling los te laten, niet strookt met zijn eerdere verklaringen dat hij het geloof vanaf de brugklas niet meer praktiseerde. De rechtbank begrijpt dat verweerder hiermee doelt op de verklaringen van eiser die zijn opgenomen op pagina 9 en 12 van het rapport van nader gehoor. Op pagina 9 van het gehoor staat dat eiser zich tijdens zijn tijd in de brugklas nog wel als moslim beschouwde. Eiser beschrijft in de daaropvolgende pagina’s dat en op welke wijze hij meer afstand nam van de islam, er uiteindelijk in resulterend dat hij zich, pagina 12, geheel van de islam had afgekeerd, en beschrijft in wezen een proces. Van de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheid is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
5.2.4
Volgens verweerder heeft eiser tegenstrijdig verklaard over het moment waarop hij christen is geworden. Eiser heeft het moment van bekering in de correcties een aanvullingen gewijzigd maar verweerder werpt hem dat niet tegen (zie pagina 6 van het besluit).
Uit het besluit leidt de rechtbank af dat de tegenstrijdigheid volgens verweerder zit in de verklaringen die op pagina 14 van het rapport van nader gehoor zijn opgenomen, afgezet tegen eisers eerdere verklaring dat hij op 10 augustus 2016 christen is geworden.
De rechtbank leidt uit die verklaringen af dat eiser een onderscheid maakt in het moment waarop hij het christelijk geloof heeft aanvaard en het moment waarop hij christen is geworden/zich heeft bekeerd. Eiser heeft verklaard dat hij het christendom zes of zeven maanden na maart april 2016 heeft geaccepteerd (pagina 14 rapport nader gehoor). “Was dat toen uw vader de hartaanval kreeg?’ wordt hem vervolgens gevraagd, waarna eiser antwoordt: “Dat was een paar dagen na mijn verjaardag. Minder dan een maand na de hartaanval heb ik me bekeerd. Dat was in 2016.” De eerste zin van dat antwoord strookt met eisers verklaring verderop op pagina 14: “Direct nadat ik het wonder had gezien. Naar aanleiding van het telefoontje van mijn moeder uit het ziekenhuis. Op dat moment geloofde ik in het christendom in mijn hart.” De tweede zin van dat antwoord strookt met eisers ook op pagina 14 opgenomen verklaring “Maar later tijdens een huiskerk heb ik mijn geloof naar buiten gebracht en kenbaar gemaakt, een getuigenis afgelegd.” Dat ‘kenbaar maken’ heeft eiser dus in augustus 2016 gedaan en uit zijn verklaringen volgt dat dat voor hem het bepalende moment was, getuige de verklaring op pagina 12 van het nader gehoor: “En ik moest berouw tonen en een getuigenis afleggen dat Jezus god is. Op 10 augustus 2016 ben ik een christen geworden. Van Mehdi moest ik deze datum goed onthouden want het is de datum van mijn nieuwe geboorte.” Verweerder is in de tegenwerping van deze tegenstrijdigheid uitgegaan van een bepaalde betekenis van het woord ‘bekering’ die, zo volgt uit eisers verklaringen, door eiser niet wordt gedeeld. Tijdens het gehoor is tussen de gehoorambtenaar en eiser nimmer besproken wat zij over en weer onder ‘bekering’ verstonden. Gelet hierop maar ook gelet op de innerlijke consistentie in de verklaringen van eiser op dit punt, heeft verweerder deze tegenstrijdigheid niet aan eiser kunnen tegenwerpen.
5.2.5
Volgens verweerder is in het geval van eiser sprake van een passieve bekering met actieve elementen en mag van eiser worden verwacht dat hij zich na zijn bekering meer zou hebben verdiept in het christelijk geloof. De rechtbank volgt dit niet. Op pagina 10 tot en met 12 van het rapport nader gehoor vertelt eiser over het christendom en over de informatie over het christendom die hij voorafgaand aan zijn bekering tot zich heeft genomen en de gesprekken die hij daarover met Borzou heeft gevoerd. Op pagina 15 vertelt eiser dat hij deze informatie had opgeslagen in zijn achterhoofd, zonder er direct in te geloven, maar dat hij na de bekering de opgeslagen informatie naar voren heeft gehaald en erover is gaan peinzen. Waarom onder die omstandigheden van eiser verwacht mag worden dat hij na zijn bekering informatie over het christendom zou hebben vergaard heeft verweerder niet nader toegelicht.
5.2.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het wel vreemd heeft kunnen vinden dat de echtgenote van eiser niet enthousiast was over het geloof maar dat hij wel met haar op het werk aan de telefoon over het geloof sprak. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat eiser tijdens het nader gehoor daarover minder stellig heeft verklaard dan de weergave door verweerder van de verklaringen in het voornemen doet vermoeden. Verweerder heeft zich ook op het standpunt gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser zo weinig met zijn echtgenote over het geloof heeft gesproken gezien zijn enthousiasme en de toekomstplannen die hij voor hem samen voor zich zag. De rechtbank is van oordeel dat aan deze tegenwerping een aanname ten grondslag ligt die niet zonder meer logisch is zodat een nadere motivering van verweerder niet achterwege kon blijven.
5.2.7
Verweerder heeft eiser verder tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard omdat hij aan de ene kant stelt dat niets opgelegd kan worden en hij hierdoor weinig over zijn religie sprak met zijn echtgenote, maar wel stelt dat de religie moet worden
doorgegeven en er moet worden geëvangeliseerd. De rechtbank is van oordeel dat van een tegenstrijdigheid op dit punt geen sprake is. Dat een christen moet evangeliseren betekent immers niet dat het geloof middels die evangelisatie dwingend aan anderen kan worden opgelegd.
5.2.8
Verweerder heeft bij het innemen van zijn standpunt ook betrokken dat eisers verklaringen geen inzicht verschaffen in zijn gedachtegoed over de verspreiding van de islam, terwijl wel van eiser verwacht mag worden dat hij daarover, en over de wijze waarop het christendom is verspreid, informatie heeft vergaard, aangezien hij juist om die reden zich heeft afgewend van de islam. De rechtbank volgt dit niet omdat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij zich daar wel rekenschap van heeft gegeven. Eiser verklaart op pagina 19 van het nader gehoor immers dat Mohammed zelf een vals geloof heeft gecreëerd om zijn doelen te bereiken en met zijn aanhangers de omringende landen heeft aangevallen en veroverd, terwijl Jezus God zelf is en geen zonden heeft begaan maar dat er later mensen zijn geweest die namens het christendom misdaden hebben gepleegd. Verweerder is op deze verklaringen niet ingegaan.
5.2.9
Verweerder heeft bij zijn standpunt verder betrokken dat de reactie van de schoonouders op de mededeling van eiser dat hij zich had bekeerd niet logisch is. Waarop is gebaseerd dat de ouders niet logisch hebben gereageerd heeft verweerder niet toegelicht. Dat was in dit geval wel nodig omdat het door verweerder veronderstelde verband tussen de mededeling en de verwachte reactie van de ouders niet zonder meer voor de hand ligt.
Het had op de weg van verweerder gelegen om zijn standpunt te relateren aan bij hem bekende bronnen met algemene en specifieke informatie over de situatie in Iran, of aan zijn ervaringen met de beoordeling van de geloofwaardigheid van vergelijkbare asielrelazen van andere vreemdelingen (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3009).
5.2.10
De rechtbank begrijpt dat verweerder het vreemd vindt dat eiser na zijn vlucht naar Nederland zeven maanden niet naar de kerk is geweest. Daar staat echter tegenover dat eiser heeft verklaard dat hij in die zeven maanden het huis niet heeft verlaten en ook geen asiel heeft aangevraagd omdat hij voornemens was naar Canada door te reizen. In die context is het niet zonder meer onbegrijpelijk dat eiser dan ook niet naar de kerk gaat, zodat die omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank van zeer beperkt gewicht is.
5.2.11
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het standpunt van verweerder dat element 2 ongeloofwaardig is onvoldoende is gemotiveerd.
Over verweerders standpunt ten aanzien van element 3
5.3.1
Verweerder heeft element 3 ongeloofwaardig geacht omdat de bekering ongeloofwaardig is geacht. Dat standpunt kan, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen stand houden. Maar verweerder heeft zich ook op het standpunt gesteld dat de problemen ook los van de bekering ongeloofwaardig zijn.
5.3.2
Verweerder heeft bij dat standpunt onder andere betrokken dat niet valt in te zien dat eiser wordt vrijgelaten met de voorwaarde dat hij informatie moet geven over de huiskerk nu deze informatie op dat moment al van eiser was ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank berust dit op een onjuiste lezing van het nader gehoor. Op pagina 8 van het rapport nader gehoor staat inderdaad dat eiser namen van andere kerkbezoekers heeft gegeven en de naam en het adres van de voorganger, maar zonder diens huisnummer. Maar de inlichtingendienst was echter ook op zoek naar het adres van de bijeenkomsten. Omdat die bijeenkomsten steeds op een ander adres werden gehouden en via app of telegram bekend werden gemaakt (pagina 6 rapport nader gehoor), was de voorwaarde voor vrijlating dat eiser dat adres kenbaar zou maken aan de inlichtingendienst via een telefoonnummer dat hij had gekregen (pagina 6 rapport nader gehoor). De voorwaarde voor vrijlating was dus nog niet vervuld op het moment dat eiser werd vrijgelaten. Dat de inlichtingendienst eiser hadden kunnen dwingen, kunnen volgen of zijn paspoort hadden kunnen innemen, zoals verweerder stelt, moge zo zijn, maar verweerder heeft niet onderbouwd uiteengezet waarop gestoeld is dat dit alles (meer) voor de hand had gelegen dan wat eiser heeft verklaard.
5.3.3
Verweerder heeft bij zijn standpunt ook betrokken dat de opmerking die de ondervrager tijdens het gehoor van eiser maakte niet past bij de maatschappelijke visie die Iraniërs hebben op mensen die bekeerd zijn gelet op de sociale tendens daaromtrent. Wat die maatschappelijke visie is en waarop verweerder baseert dat dat de visie is wordt door verweerder niet toegelicht. Dat de door eiser geschetste gang van zaken niet past bij werkwijze inlichtingendienst en daarom niet logisch is, is dus niet onderbouwd.
5.3.4
Verweerder heeft eiser in dit verband ook tegengeworpen dat de reactie van de schoonouders op de mededeling van eiser dat hij bekeerd is, namelijk dat ze hem helpen om te vertrekken, maar er verder geen opmerking over maken, zeer bevreemdend wordt geacht.
Een fellere reactie had namelijk verwacht mogen worden gelet op het gevaar dat een bekering voor zowel eiser als zijn echtgenote met zich meebrengt. De rechtbank is van oordeel dat een fellere reactie denkbaar is gelet op het gevaar dat een bekering meebrengt maar is ook van oordeel dat de reactie van de schoonouders, gegeven dat gevaar, niet zonder meer onvoorstelbaar is. Onder die omstandigheden ligt het op de weg van verweerder om nader te motiveren waarom de verwachte reactie van verweerder meer voor de hand ligt dan de reactie die volgens eiser op zijn mededeling dat hij was bekeerd is gevolgd. Verweerder heeft dat nagelaten.
5.3.5
De rechtbank kan verweerder volgen in zijn stelling dat de verklaringen van eiser over zijn legale uitreis wat vaag zijn. Maar dat laat onverlet dat verweerder niet heeft onderbouwd dat en waarom een legale uitreis niet mogelijk is.
5.3.6
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom element 3 ongeloofwaardig is.

Ten aanzien van eiseres

Het besluit
6. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen in Iran vanwege de bekering van haar echtgenoot;
3. Afwenden van de islam;
4. Bekering tot het christendom.
Ten aanzien van element 1 heeft verweerder eiseres gevolgd in haar gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. Maar verweerder heeft zich ook op het standpunt gesteld dat eiseres het onderzoek naar de aanvraag heeft gefrustreerd door het tijdens de reis gebruikte paspoort af te geven aan de reisagent, wat afbreuk doet aan de oprechtheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van eiseres. Verweerder acht de elementen 2, 3 en 4 niet geloofwaardig. Omdat eiseres volgens verweerder zich waarschijnlijk te kwader trouw van haar paspoort heeft ontdaan en na binnenkomst in Nederland niet zo snel mogelijk asiel heeft aangevraagd, heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, onder d en h, van de Vw 2000.
Het oordeel van de rechtbank
Over de vraag of eiseres het onderzoek naar de aanvraag heeft gefrustreerd
7.1
Wat de rechtbank in rechtsoverweging 5.1 heeft overwogen geldt ook voor eiseres zodat de rechtbank op dit punt volstaat met een verwijzing naar die overweging.
Over verweerders standpunt ten aanzien van element 2
7.2
Omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de afvalligheid van eiser en zijn bekering tot het christendom ongeloofwaardig zijn, kan verweerders standpunt over element 2 in het relaas van eiseres geen stand houden.
Over verweerders standpunt ten aanzien van element 3
7.3.1
Verweerder heeft eiseres tegengeworpen dat zij zich pas zeven maanden na aankomst in Nederland heeft gemeld bij de autoriteiten en dat dit ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen. Eiseres heeft zich echter pas na haar melding bij de autoriteiten tot het christendom bekeerd. Ten onrechte legt verweerder niet uit waarom het niet tijdig melden onder die omstandigheden afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen over haar bekering.
7.3.2
Verweerder heeft bij zijn standpunt over element 3 verder betrokken dat de verklaringen van eiseres volgens verweerder niet getuigen van dieperliggende religieuze motieven die ten grondslag liggen aan haar gestelde afkeer van de islam, omdat zij enkel gegeneraliseerde en algemene elementen van de islam noemt die zij als negatief ervaart en die bovendien niet enkel voorbehouden zijn aan één religie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres te kort doet met de samenvatting die van haar verklaringen wordt gegeven op pagina 5 van het voornemen. Gezien de verklaringen van eiseres op pagina 11 en 12 van het nader gehoor heeft verweerder verder niet kunnen volstaan met de stelling dat zij alleen gegeneraliseerde en algemene elementen uit de islam noemt. Gelet daarnaast op de persoonlijke ervaringen waarover zij vertelt, heeft eiseres inzicht gegeven in de redenen waarom zij zich van de islam heeft afgekeerd. Waarom die redenen niet kunnen worden aangemerkt als dieperliggende motieven licht verweerder ten onrechte verder niet toe.
7.3.3
Verweerder heeft verder van betekenis geacht dat eiseres heeft verklaard dat zij in Nederland interesse had in het geloof, wat niet rijmt met haar verklaring in het aanmeldgehoor dat zij zich had afgewend van de islam en nooit de behoefte heeft gehad om een godsdienst te volgen. De rechtbank volgt dit niet. Voor zover al moeten worden aangenomen dat van een tegenstrijdigheid sprake is, heeft eiseres op pagina 4 van het gehoor aanmeldfase toegelicht waarom zij (toch) in het geloof geïnteresseerd is geraakt. Verweerder gaat ten onrechte geheel aan die verklaring voorbij.
7.3.4
Verweerder meent verder dat eiseres niet inzichtelijk maakt waarom zij juist rond Pasen 2018 haar nieuwsgierigheid niet in bedwang kon houden. Zij verklaart immers dat haar echtgenoot zich in augustus 2016 heeft bekeerd, in Iran veel bezig was met het geloof en daar ook naar de huiskerk ging. Dat eiseres hierover niet concreet kan verklaren, draagt volgens verweerder bij aan de conclusie dat haar bekering tot het christendom niet geloofwaardig is.
De rechtbank begrijpt deze overweging van verweerder zo dat van eiseres wordt verwacht dat zij kan verklaren waarom zij niet eerder in het geloof geïnteresseerd is geraakt, gezien de activiteiten van haar echtgenoot. De rechtbank stelt vast dat die verwachting nooit aan eiseres is voorgehouden tijdens het gehoor. Ook heeft verweerder nimmer aan eiseres gevraagd waarom zij nu juist rond Pasen 2018 in het christelijk geloof geïnteresseerd is geraakt. Wel is aan eiseres gevraagd waarom zij eerder, op 22 maart 2018, heeft verteld dat zij geen religie heeft en wat dat in haar geval precies inhield (zie pagina 4 rapport nader gehoor). In reactie daarop heeft eiseres onder andere haar bezoek met Pasen aan de kerk in Bennekom en haar ervaringen aldaar beschreven. Daarmee heeft eiseres een verklaring gegeven voor haar rond Pasen 2018 ontstane belangstelling voor het christelijk geloof. Verweerder kan daarom niet, of in ieder geval niet zonder nadere motivering of zonder eiseres daarover te bevragen, stellen dat eiseres hierover niet concreet (genoeg) kan verklaren.
7.3.5
Verweerder heeft eiseres verder tegengeworpen dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over haar beheersing van de Engelse taal en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen. De rechtbank ziet niet in wat de beheersing van de Engelse taal van doen heeft met de motieven voor en het proces van bekering, zodat verweerder deze tegenstrijdigheid niet in dit kader aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen. Bovendien heeft verweerder ook geen onderzoek gedaan naar de mate waarin eiseres het Engels beheerst, zodat verweerder ook om deze reden deze (vermeende) tegenstrijdigheid niet aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen.
7.3.6
Verweerder heeft bij zijn standpunt over element 3 ook betrokken dat eiseres in haar verklaringen slechts algemene elementen binnen het christelijk geloof benoemt maar geen blijk geeft van enige verdieping in de kern van het geloof, en dat niet is gebleken van een innerlijke proces waarin zij de voor- en nadelen van een bekering heeft afgewogen. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat de verklaringen algemeen van aard zijn, maar niet aangeeft hoe hij tot dat standpunt is gekomen. Het had op de weg van verweerder gelegen dat wel te doen gelet op de verklaringen van eiseres op pagina 13 en 14 van het rapport van nader gehoor, waar zij het proces van bekering toelicht.
7.3.7
Verder kan verweerder niet worden gevolgd in zijn stelling dat niet blijkt dat eiseres zich zorgen heeft gemaakt om de risico’s die een interesse in het christendom en/of een bekering met zich meebrengen, dat niet blijkt dat zij de gevolgen voor haar of haar familie heeft overwogen, en dat dit wel van haar verwacht mag worden omdat algemeen bekend is dat het in Iran niet toegestaan is om een ander geloof aan te nemen, eiseres zich pas na twee jaar bekeerd heeft en stelt dat haar echtgenoot vanwege zijn bekering moet vrezen voor zijn
leven. De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van eiseres op pagina 16 van het nader gehoor wel volgt dat zij zich bewust is van de risico’s die haar in Iran mogelijk wachten. De rechtbank stelt echter ook vast dat eiseres in Nederland is bekeerd en niet, zoals haar echtgenoot, in Iran. Verweerder heeft zich daarvan in zijn verwachting omtrent de door eiseres te maken risicoafwegingen onvoldoende rekenschap gegeven.
7.3.8
Wat hiervoor is overwogen brengt de rechtbank tot de conclusie dat onvoldoende door verweerder is gemotiveerd waarom element 3 ongeloofwaardig is.

Conclusie over beide besluiten

8.1
Gelet op wat in rechtsoverwegingen 5.2.11, 5.3.6, 7.2 en 7.3.8 is geconcludeerd zijn de besluiten genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen zijn daarom gegrond. Dit leidt er in dit geval toe dat wat eisers verder hebben aangevoerd niet meer besproken hoeft te worden.
8.2
Ten overvloede merkt de rechtbank niettemin nog het volgende op. Verweerder heeft bij de tegenwerping van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 vooral nadruk gelegd op de afbreuk dat een en ander doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eisers. Voor het kunnen tegenwerpen van deze bepaling is echter bepalend of eisers waarschijnlijk te kwader trouw waren. De rechtbank is van oordeel dat die kwader trouw door verweerder onvoldoende is gestaafd.
8.3
Omdat de beroepen gegrond zijn zullen de bestreden besluiten worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat het aan verweerder is om een standpunt in te nemen over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8.4
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Om deze kosten vast te stellen maakt de rechtbank gebruik van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten worden aldus vastgesteld op € 2100,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P. de Zwart, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 8 januari 2020.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.