ECLI:NL:RBDHA:2020:4033
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning regulier voor kennismigrant wegens frauduleus handelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Turkse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'arbeid als kennismigrant', die met terugwerkende kracht vanaf 28 maart 2016 door de staatssecretaris was ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris dit besluit heeft genomen op basis van het feit dat de eiser niet meer voldeed aan het looncriterium en dat hij frauduleus had gehandeld door wijzigingen in zijn arbeidsomstandigheden niet tijdig te melden.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiser in 2019 bezwaar had gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en de intrekking van de verblijfsvergunning uitvoerig besproken. De eiser had eerder een verblijfsvergunning gekregen op basis van een arbeidsovereenkomst, maar na een wijziging in zijn arbeidsomstandigheden en een verlaging van zijn salaris voldeed hij niet meer aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eiser frauduleus heeft gehandeld, omdat hij de wijziging in zijn arbeidsomstandigheden niet tijdig heeft gemeld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat er geen voldoende bewijs was van een gezinsleven tussen de eiser en zijn zoon. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de intrekking van de verblijfsvergunning bevestigd.