ECLI:NL:RBDHA:2020:4031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier wegens verbroken relatie en geen schending van EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor eiser, die de Gambiaanse nationaliteit heeft. De verblijfsvergunning was verleend op basis van het verblijf als familie- of gezinslid bij zijn referente, [A]. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de vergunning per 6 november 2018 ingetrokken, omdat de gezinsband tussen eiser en de referente was verbroken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de referente op 12 november 2018 een melding heeft gedaan dat de relatie met eiser per 6 november 2018 was verbroken. Dit werd bevestigd door eerdere uitspraken en de inschrijving van eiser in de Basis Registratie Personen. Eiser voerde aan dat hij de relatie niet definitief verbroken achtte en dat er kans op verzoening was, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen objectieve gegevens had overgelegd die deze stelling onderbouwden.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning geen schending van artikel 8 (recht op privéleven) en artikel 3 (verbod op onmenselijke behandeling) van het EVRM opleverde. De rechtbank overwoog dat eiser, gezien zijn korte verblijf in Nederland en zijn langdurige verblijf in Gambia, in staat geacht kon worden om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Eiser's beroep op artikel 3 werd verworpen omdat hij zijn stelling over zijn gezondheidstoestand en de financiële situatie in Gambia niet had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning terecht had gehandhaafd en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5713

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Demoud).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ” ingetrokken met ingang van 6 november 2018.
Bij besluit van 22 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.S. Hathie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1971 en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Op 16 oktober 2017 heeft [A] (referente), een aanvraag ingediend om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van haar echtgenoot, eiser. Met ingang van 14 maart 2018 is eiser door verweerder in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ”, geldig tot 17 januari 2023.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, de aan eiser verleende verblijfsvergunning per 6 november 2018 ingetrokken en eiser aangezegd dat hij de Europese Unie binnen achtentwintig dagen dient te verlaten. Gebleken is dat de gezinsband tussen eiser en referente is verbroken, waardoor niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning. Daartoe is van belang dat op 12 november 2018 een meldingsformulier van referente is ontvangen waarin zij aangeeft dat de relatie met eiser per 6 november 2018 is verbroken. De uitspraak van deze rechtbank van 19 december 2018 (C/09/563928) naar aanleiding van het verzoek van referente tot het treffen van een voorlopige voorziening, is een bevestiging van de omstandigheid dat het huwelijk tussen eiser en referente duurzaam is ontwricht en feitelijk is verbroken. Ook blijkt uit de Basis Registratie Personen (BRP) dat eiser sinds 2 februari 2019 niet meer op hetzelfde adres als referente staat ingeschreven. Verweerder heeft daarnaast geen aanleiding gezien om gebruik te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tevens stelt verweerder dat geen sprake is van schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat, hoewel sprake is van een relatiecrisis, hij de relatie niet als definitief verbroken acht en dus kans ziet op verzoening. Verweerder heeft uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 december 2018 ten onrechte opgemaakt dat de relatie definitief verbroken is, nu het gaat om een voorlopig oordeel en een voorlopige uitspraak. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte het meldingsformulier van referente niet aan eiser overgelegd, waardoor sprake is van een motiveringsgebrek. Tot slot stelt eiser dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 en artikel 3 van het EVRM, omdat eiser in Nederland privéleven heeft opgebouwd en hij daarnaast TBC heeft en in Gambia geen geld heeft om medicijnen te kopen. Kort voor zitting heeft eiser een brief van een vriend van hem overgelegd waarin zijn vriend de banden van eiser met Nederland beschrijft. Daarin wordt onder andere door de vriend verklaard dat eiser inmiddels is gescheiden, hij Nederlandse taallessen heeft gevolgd, in de horeca heeft gewerkt, een vriendenkring heeft opgebouwd en zich aan de wet houdt.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 19 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kan worden ingetrokken, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend.
5.2.
Ingevolgde paragraaf B7/3.1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is de gezinsband verbroken als het huwelijk tussen een vreemdeling en de desbetreffende referent feitelijk of juridisch is verbroken. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 12 november 2018 een melding heeft ontvangen van referente dat de gezinsband met eiser per 6 november 2018 is verbroken. Verweerder heeft de inhoud van de uitspraak van deze rechtbank van 19 december 2018 kunnen beschouwen als een bevestiging van de omstandigheid dat het huwelijk tussen eiser en referente feitelijk verbroken is. Dit wordt eveneens bevestigd door de omstandigheid dat eiser per 2 februari 2019 is uitgeschreven van het adres van de echtelijke woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis van deze informatie zich op het standpunt kunnen stellen dat per 6 november 2018 niet langer werd voldaan aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser geen objectieve gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de melding van referente onjuist is, achterhaald is en/of anders zou moeten worden geïnterpreteerd. Eiser heeft evenmin ander tegenbewijs overgelegd dat afbreuk doet aan het standpunt van verweerder. De enkele stelling dat eiser kans zag op verzoening, leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
5.3.
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat de intrekking van de aan eiser verleende vergunning geen schending van het recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM oplevert. Verweerder heeft daarbij veel gewicht mogen toekennen aan de korte duur van eisers verblijf in Nederland ten opzichte van het langdurige verblijf van eiser in Gambia waar hij is geboren en ruim 46 jaar heeft gewoond. Hierdoor mag van hem verwacht worden dat hij in zijn land van herkomst een nieuw bestaan kan opbouwen en zich daar staande kan houden. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat hij daar weinig banden of bezittingen meer heeft, doet aan vorenstaande niet af. Dit geldt ook voor de in beroep overgelegde brief van een vriend van eiser, die de banden van eiser met Nederland beschrijft.
5.4.
Eiser heeft zijn stelling dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3 van het EVRM doordat hij aan TBC lijdt en in Gambia over onvoldoende middelen beschikt om medicijnen te kopen, niet met stukken onderbouwd. Het beroep op dit artikel kan dus niet slagen.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht tot 6 november 2018 heeft kunnen intrekken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 21 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.