ECLI:NL:RBDHA:2020:4028
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van vermeende schijnrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Nigeriaanse man, had een aanvraag ingediend voor een document dat zijn rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, gebaseerd op zijn relatie met een Britse partner. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die twijfels had over de echtheid van de relatie tussen eiser en zijn partner. Eiser had eerder al een aanvraag gedaan die was afgewezen, en de rechtbank had in een eerdere uitspraak vastgesteld dat er geen duurzame relatie was tussen eiser en zijn partner.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een daadwerkelijke relatie. Eiser en zijn partner hebben tijdens de hoorzitting tegenstrijdige verklaringen afgelegd over essentiële onderdelen van hun relatie, wat de staatssecretaris deed besluiten dat de relatie een schijnrelatie was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat er een daadwerkelijke relatie bestond. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.