In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, bestaande uit een gezin van Sri Lankaanse nationaliteit, hadden eerder meerdere asielaanvragen ingediend, die allemaal waren afgewezen. De aanvraag voor de verblijfsvergunning was gebaseerd op de definitieve Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen, die vrijstelling biedt van het vereiste om te beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder bepaalde voorwaarden. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen omdat eisers niet voldeden aan de voorwaarden van de regeling, met name omdat zij zich langer dan drie maanden onttrokken aan het toezicht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en andere relevante instanties.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere asielaanvragen en de periodes waarin eisers niet in beeld waren bij de overheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eisers niet voldeden aan de voorwaarden van de definitieve Regeling, en dat de afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning terecht was. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, waaronder de claim dat zij wel aan de voorwaarden voldeden, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onterecht had geoordeeld dat eisers niet beschikbaar waren voor vertrek en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd.
De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Kraefft, in aanwezigheid van griffier drs. M.A.J. Arts, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.