In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis naar Nederland. Eiser, van Eritrese nationaliteit, had een aanvraag ingediend om bij zijn echtgenote, die in Nederland verblijft, te kunnen wonen. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op basis van de conclusie van Bureau Documenten dat de overgelegde huwelijksakte vals was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de afwijzing onterecht was en dat er onvoldoende bewijs was voor de conclusie van Bureau Documenten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de vergewisplicht zoals voorgeschreven in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat de staatssecretaris actief had moeten nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusie was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de argumenten van eiser en de relevante documenten die hij had ingediend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak van de rechtbank in acht moet worden genomen.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser moet vergoeden en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,- moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.