ECLI:NL:RBDHA:2020:3943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
AWB-19_3794
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis naar Eritrea; vergewisplicht niet nageleefd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis naar Nederland. Eiser, van Eritrese nationaliteit, had een aanvraag ingediend om bij zijn echtgenote, die in Nederland verblijft, te kunnen wonen. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op basis van de conclusie van Bureau Documenten dat de overgelegde huwelijksakte vals was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de afwijzing onterecht was en dat er onvoldoende bewijs was voor de conclusie van Bureau Documenten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de vergewisplicht zoals voorgeschreven in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat de staatssecretaris actief had moeten nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusie was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de argumenten van eiser en de relevante documenten die hij had ingediend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak van de rechtbank in acht moet worden genomen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser moet vergoeden en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,- moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/3794
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] ,

eiser,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis bij [referente] (referente) afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 27 december 2018, AWB 18/6015, heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 mei 2019, 201900718/1/V1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep van verweerder gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 27 december 2018 vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
Bij brief van 20 mei 2019 heeft eiser een nader stuk ingediend. De rechtbank heeft verweerder gevraagd om een schriftelijke reactie op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 13 maart 2019 in zaak C‑635/17 (ECLI:EU:C:2019:192; hierna: het arrest). Bij brief van 24 juni 2019 heeft verweerder een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Eritrese nationaliteit, wenst verblijf bij referente in Nederland. Aan referente is op 13 september 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Eiser stelt gehuwd te zijn met referente.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van eisers aanvraag gehandhaafd. Verweerder neemt bewijsnood aan ten aanzien van het overleggen van documenten waarmee eiser zijn identiteit kan aantonen. Maar de overgelegde huwelijksakte heeft Bureau Documenten vals bevonden. Nu eiser geen contra-expertise heeft laten uitvoeren, volgt verweerder de conclusie van Bureau Documenten. Omdat eiser vasthoudt aan de echtheid van de huwelijksakte en niet verklaart waarom deze vals is, neemt verweerder geen bewijsnood aan ten aanzien van documenten die de familierechtelijke relatie aantonen. Eiser heeft geen andere (indicatieve) documenten overgelegd waaruit de familierechtelijke relatie met referente blijkt.
3. Eiser betwist in beroep de conclusie van Bureau Documenten en verwijst hierbij naar het algemeen ambtsbericht Eritrea van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van februari 2017 (het ambtsbericht) en een publicatie van G. Schröder van mei 2017, “Marriage, vital events, registration & issuance of civil status documents in Eritrea”. Omdat er aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de conclusie van Bureau Documenten kan verweerder eiser niet tegenwerpen dat eiser geen contra-expertise heeft laten uitvoeren. Daarbij is relevant dat eiser geen contra-expert heeft kunnen vinden, die de juiste expertise heeft om het onderzoek te doen naar de huwelijksakte. Eiser beroept zich ook op de overgelegde foto van hem met de kinderen van referente en de verklaringen van referente.
4. Gezien de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3146, betrekt de rechtbank het arrest bij de beoordeling van deze zaak.
4.1
Uit deze uitspraak blijkt onder andere dat de nieuwe vaste gedragslijn die verweerder hanteert in nareiszaken in algemene zin in overeenstemming is met het algemene beoordelingskader in Eritrese nareiszaken dat het Hof in het arrest heeft gegeven.
4.2
Verweerder heeft de aanvraag niet afgewezen op de grond dat eiser of referente de samenwerkingsverplichting overduidelijk niet is nagekomen, of omdat het hier om een overduidelijk frauduleus verzoek om gezinshereniging gaat. Uit het arrest volgt dat het ontbreken van officiële bewijsstukken voor de familierechtelijke relatie van eiser met referente en het eventuele gebrek aan plausibiliteit van de daarover gegeven uitleg, dan enkel kunnen worden aangemerkt als elementen waarmee verweerder rekening moet houden bij de individuele beoordeling van alle relevante elementen van het geval.
5. In de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 14 februari 2017 staat dat uit het onderzoek van eisers huwelijksakte is gebleken:
- dat de basis- en variabele gegevens middels een printtechniek (toner) zijn aangebracht;
- dat op het document ter autorisatie twee inktstempelafdrukken en een handtekening zijn aangebracht;
- dat de verschijningsvorm afwijkt;
- dat de opmaak en afgifte afwijken.
De conclusie van Bureau documenten over de echtheid, opmaak en afgifte van het document is dat dit, gelet op het beschikbare vergelijkingsmateriaal en de hiervoor genoemde punten, vals is.
5.1
De rechtbank overweegt dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat de verklaring van onderzoek zorgvuldig tot stand is gekomen en begrijpelijk en concludent is. Dit neemt niet weg dat - afhankelijk van wat eiser inbrengt tegen de verklaring van onderzoek en de conclusies daarin - de vergewisplicht die hij heeft op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan meebrengen dat verweerder actief moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusie is gekomen. Eiser heeft die conclusie bestreden met verwijzingen naar algemene passages over Eritrese documenten in het in 3 genoemde ambtsbericht en de publicatie van Schröder. Verder houdt hij vol dat zijn huwelijksakte echt is. Hoewel eiser dus met name algemene argumenten aanvoert tegen de conclusie van Bureau Documenten, blijkt uit het bestreden besluit noch uit de later door hem ingediende stukken dat verweerder actief invulling heeft gegeven aan zijn vergewisplicht. Of en hoe Bureau Documenten rekening heeft gehouden met de bevindingen uit de publicatie van Schröder waarop eiser zich beroept, is dan ook niet duidelijk. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:636, concludeert de rechtbank dat verweerder in deze zaak niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht en dat het bestreden besluit daarom is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
6. Eiser heeft ook als beroepsgrond aangevoerd dat er geen deskundigen beschikbaar zijn voor een contra-expertise. Als dit juist is, zou dit voor de rechtbank reden kunnen zijn om eiser compensatie voor zijn bewijsnood te bieden door hem de gelegenheid te geven zijn gestelde huwelijk op andere wijze aannemelijk te maken, bijvoorbeeld in een identificerend gehoor. Gelet hierop zal de rechtbank deze beroepsgrond ook beoordelen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat Vluchtelingenwerk Nederland desgevraagd drie mogelijke deskundigen heeft genoemd, dat hij die heeft benaderd, maar dat ze niet beschikbaar of niet geschikt bleken. Eiser heeft hiervan geen stukken overgelegd. Hij heeft ook niet gesteld dat hij na het indienen van zijn beroepsgronden in augustus 2018 de beschikbaarheid van deskundigen voor een contra-expertise nog heeft gecontroleerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aldus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er op dit moment geen geschikte deskundige beschikbaar is voor een contra-expertise. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Uit 5.1 volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op eisers bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder aan eiser het betaalde griffierecht te vergoeden.
9. Om dezelfde reden veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen op twee zittingen, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier, op 28 april 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel