ECLI:NL:RBDHA:2020:3922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
AWB 19/7042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor verblijfsvergunning op grond van familieleven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wilde aanvragen op grond van familieleven (artikel 8 EVRM), had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag had afgewezen. De staatssecretaris stelde dat verzoeker niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat hij inmiddels naar Marokko was teruggekeerd. Verzoeker stelde dat hij afhankelijk was van de zorg van zijn moeder en verzocht de voorzieningenrechter om hem toegang en verblijf in Nederland te verlenen in afwachting van de behandeling van zijn bezwaarschrift.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzochte voorziening een voorlopig karakter miste, omdat toewijzing ervan zou betekenen dat verzoeker rechtmatig verblijf in Nederland zou hebben, terwijl het primaire besluit hem verplichtte Nederland te verlaten. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker aan zijn terugkeerverplichting had voldaan door terug te keren naar Marokko. Er was geen sprake van een zwaarwegend spoedeisend belang, aangezien niet was aangetoond dat verzoeker niet in Marokko kon verblijven zonder zijn moeder of dat zijn moeder niet naar Marokko kon terugkeren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/7042
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 maart 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam 3] , verzoeker,
gemachtigde: ,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘familieleven op grond van artikel 8 EVRM’ afgewezen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.
2. Namens verzoeker is een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij zijn minderjarige halfzus [naam 2] op grond van artikel 8 van het EVRM [2] . Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat verzoeker niet in het bezit is van een geldige mvv [3] . Ook merkt verweerder in het primaire besluit op dat verzoeker inmiddels is teruggekeerd naar Marokko en dat hij in Marokko een aanvraag om verlening van een mvv kan indienen en de beslissing hierop kan afwachten.
3. In het verzoekschrift stelt verzoeker zich op het standpunt dat hij afhankelijk is van de zorg van zijn moeder. Verzoeker is tijdelijk ondergebracht bij een oppas. Verzoeker moest vanwege zijn medische situatie terugkeren naar Marokko, zodat hij de voor hem noodzakelijke medische zorg kon ontvangen. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter te bepalen dat aan hem toegang en verblijf wordt verleend in afwachting van de behandeling van zijn bezwaarschrift.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verzochte voorziening een voorlopig karakter mis, omdat toewijzing ervan ertoe zal leiden dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland en Nederland kan inreizen, terwijl het primaire besluit als rechtsgevolg heeft dat hij Nederland dient te verlaten. Door terug te keren naar Marokko heeft verzoeker aan deze terugkeerverplichting voldaan. Een dergelijk verzoek zal daarom alleen in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking komen, namelijk in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzing zó onevenredig zijn, dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in principe alleen plaats wanneer een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noodzaakt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
5. Van een zwaarwegend spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval geen sprake. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat verzoeker zich niet kan handhaven in Marokko zonder zijn moeder, of dat zijn moeder niet terug kan keren naar Marokko om voor verzoeker te zorgen. Ook is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat het primaire besluit evident onrechtmatig is. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Andel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Machtiging tot voorlopig verblijf.