ECLI:NL:RBDHA:2020:3904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
AWB 20/464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

Op 30 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en verzoekers, die van Armeense nationaliteit zijn. Verzoekers, geboren in 1985, 2005 en 2006, hadden een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden, welke door de Staatssecretaris op 4 juni 2019 was afgewezen. Hiertegen hebben zij bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De Staatssecretaris heeft in een brief van 23 april 2020 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen geschil meer is over de uitzetting van verzoekers en besluit het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.

De voorzieningenrechter verbiedt de Staatssecretaris om verzoekers uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, vastgesteld op € 525,-. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor de uitspraak niet openbaar kon worden gedaan. Er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/464

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [1985] , [verzoeker 1] , geboren op [2005] en [verzoeker 2] , geboren op [2006] , van Armeense nationaliteit, verzoeker
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] en [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van verzoekers van tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen afgewezen.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om de zaak op de stukken en zonder behandeling ter zitting af te doen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij brief van 23 april 2020 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift van 20 januari 2020 is verzocht.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit van 4 juni 2019 ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit -met de aanzegging aan verzoekers Nederland te verlaten- op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekers behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoekers uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 30 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.