ECLI:NL:RBDHA:2020:3902
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 25 maart 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 2002 in Polen, die thans verblijft in een accommodatie. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 15 april 2020 gehouden, waarbij verschillende betrokkenen, waaronder de betrokkene en zijn advocaat, zijn gehoord. De advocaat van de betrokkene betwistte de noodzaak van de zorgmachtiging, aangezien de betrokkene vrijwillig meewerkt aan de zorg en er geen acute crisis was. De psychiater daarentegen benadrukte de fragiele situatie van de betrokkene en de noodzaak van verplichte zorg om escalaties in de thuissituatie te voorkomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, en dat er ernstig nadeel kan ontstaan zonder de benodigde zorg. De rechtbank oordeelde dat er geen alternatieven voorhanden zijn die hetzelfde effect zouden hebben en dat de voorgestelde verplichte zorg evenredig en effectief is. De zorgmachtiging is verleend voor de duur van zes maanden, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid, uitsluitend bij opname. De beschikking is gegeven door rechter J.E.M.G. van Wezel, bijgestaan door griffier K.D. van den Berg, en is uitgesproken ter openbare zitting.