ECLI:NL:RBDHA:2020:3885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
NL20.6892 en NL20.6893
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk ongegrond beroep asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening

Op 29 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL20.6892 en NL20.6893, waarbij de rechtbank het beroep van de eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, kennelijk ongegrond heeft verklaard. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank overwoog dat de eiser niet in staat was om aan te tonen dat de opvangomstandigheden in Frankrijk zeer slecht waren, en dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt.

De eiser voerde aan dat er sprake zou zijn van een verboden refoulement, omdat hij in zijn land van herkomst, Nigeria, als homoseksueel wordt gezien en verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van een jongen. De rechtbank oordeelde echter dat de Franse autoriteiten het claimverzoek van de eiser hadden geaccepteerd en dat de eiser zich kon beklagen bij de Franse autoriteiten over de zorgvuldigheid van de asielprocedure. De rechtbank concludeerde dat het beroep kennelijk ongegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter en tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. De uitspraak is nog niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.6892 (beroep)
NL20.6893 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] ,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tegelijkertijd gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Na kennis genomen te hebben van de stukken ziet de rechtbank in deze procedure, aanleiding om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 30 januari 2020 aanvaard.
4. Eiser voert aan dat hij in bewijsnood verkeert ten aanzien van het aantonen van de zeer slechte opvangomstandigheden in Frankrijk. Verweerder heeft dit miskend. Het is immers niet mogelijk om een niet bestaande situatie, namelijk goede opvang, met stukken te bewijzen.
4.1
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder in principe ervan uitgaan dat Frankrijk haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Daar is eiser niet in geslaagd.
4.2
Eiser heeft niet met documenten of andere bewijsmiddelen aannemelijk gemaakt dat sprake is structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Frankrijk. De enkele, niet onderbouwde stelling dat eiser in bewijsnood verkeert heeft hij op geen enkele wijze nader toegelicht. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het niet mogelijk is om goede opvang met stukken te onderbouwen, omdat dit niet hetgeen is wat verweerder (terecht) van eiser verlangt. Het gaat er immers erom dat eiser informatie kan overleggen waarmee hij zijn stelling dat de opvang in Franrijk zeer slecht was aannemelijk maakt. Dit heeft eiser niet gedaan waardoor verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat de opvang van asielzoekers voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Voorts voert eiser aan dat in Frankrijk sprake zal zijn van een verboden refoulement, nu eiser bij zijn asielaanvraag niet in de gelegenheid is gesteld om voldoende te verklaren over zijn asielrelaas. Eiser wordt in zijn land van herkomst, Nigeria, gezien als homoseksueel en hij wordt verantwoordelijk gehouden voor de dood van een jongen. Nu de Franse autoriteiten eiser hierover niet hebben bevraagd, moet worden geconcludeerd dat geen sprake is geweest van een zorgvuldige asielprocedure. Daarnaast is eiser in Frankrijk uitgeprocedeerd en zal hij bij terugkeer worden uitgezet naar zijn land van herkomst, waardoor sprake is van risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 3 van Convention against Torture en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Unie.
5.1
Nu de Franse autoriteiten het claimverzoek van eiser hebben geaccepteerd, mag verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgaan dat de Franse autoriteiten eisers asielverzoek in behandeling zullen nemen en zullen toetsen aan internationale regelgeving. Ten aanzien van eisers stelling dat in Frankrijk geen sprake is geweest van een zorgvuldige asielprocedure omdat de Franse autoriteiten hem niet voldoende hebben bevraagd, is de rechtbank van oordeel dat hij zich hierover kan beklagen bij de Franse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is.
6. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond. Omdat hiermee op het beroep is beslist, heeft eiser geen belang meer bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nog niet uitgesproken op en openbare uitsprakenzitting. Zodra het uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.