ECLI:NL:RBDHA:2020:3882
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overeenkomst
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielverzoek. Dit besluit, genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 maart 2020, leidde tot beroep van de verzoeker. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In een eerdere uitspraak, met zaaknummer NL20.7315, had de rechtbank het beroep in de bodemzaak ongegrond verklaard. Hierdoor was er volgens de voorzieningenrechter geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, en werd het verzoek afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was.
De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. De uitspraak is bekendgemaakt op 24 april 2020, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.