ECLI:NL:RBDHA:2020:3877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten in beschermd stadsgezicht

Op 28 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van nieuwe woningen op twee percelen in een gemeentelijk beschermd stadsgezicht. De aanvraag werd geweigerd op basis van strijd met het bestemmingsplan en cultuurhistorische waarden. Eiseres voerde aan dat het oorspronkelijke bouwplan inmiddels was aangepast aan het welstandadvies en dat zij schade had geleden door de weigering. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de gestelde schade was veroorzaakt door het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de vergunning terecht was, omdat het bouwplan niet voldeed aan de vereisten van het bestemmingsplan en de parkeernorm. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/934

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M.C. Remeijer).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning in gevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de activiteiten handelen in strijd met de regels van ruimtelijk ordening en bouwen op de percelen [adres 1] en [adres 2] te [plaats] geweigerd.
Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder inperking van het aantal weigeringsgronden, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , bijgestaan door haar gemachtigde en door [B] en [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 26 april 2018 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor (kort samengevat) het wijziging van de indeling alsmede het realiseren van nieuwe woningen op de percelen [adres 1] en [adres 2] te [plaats] . Het bouwplan betreft het realiseren van een extra bouwlaag in de vorm van een kap binnen de maximale bouw- en goothoogte. In deze bouwlaag wil eiseres acht huurappartementen realiseren.
1.2
Ter plaatste geldt het bestemmingsplan Regentesse-/Valkenboskwartier (integrale herziening) (bestemmingsplan). Het betreft een gemeentelijk beschermd stadsgezicht.
1.3
De Welstands- en Monumentencommissie (commissie) heeft op 6 juni 2018 een negatief advies afgegeven. De commissie kan wel instemmen met een extra bouwlaag in de vorm van een kapverdieping, maar niet in het aantal dakkapellen. Gezien het aantal en de positionering ervan zouden deze een te opvallend en bepalend onderdeel van het gevelbeeld worden. Het toepassen van rechte gevels en balkons buiten het gevelvlak aan de achterzijde wordt door de commissie eveneens als storend ervaren.
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder de omgevingsvergunning geweigerd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanvraag niet voldoet aan artikel 32 van de Algemene bouwregels van het bestemmingsplan, voor wat betreft het bouwkundige splitsen van bestaande woningen. Voorts is de aanvraag in strijd met de cultuurhistorische waarden op grond van de bestemming “Waarde cultuurhistorie”. Daarnaast voorziet het plan niet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, voldoet de aanvraag niet aan de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan ten aanzien van de bouwhoogte en heeft de commissie negatief geadviseerd.
2.2
In het bestreden besluit heeft verweerder de weigeringsgronden strijd met de welstand en onvoldoende parkeergelegenheid op eigen grond staande gehouden, maar de overige weigeringsgronden laten vervallen. De weigering vergunning te verlenen is in het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiseres voert aan dat het oorspronkelijke bouwplan achterhaald is. Op 13 juni 2018 heeft eiseres een nieuwe aanvraag gedaan, waarin het bouwplan is aangepast aan het welstandadvies. Verweerder had deze aanpassing in de lopende procedure moeten betrekken. Met de projectadviseur was besproken dat de problemen binnen de termijn opgelost konden worden. Ten aanzien van de parkeerplaatsen heeft eiseres aangevoerd dat zij aangegeven heeft dat zij drie parkeerplekken kon huren. Verweerder heeft haar echter geen gelegenheid danwel een redelijke termijn gegeven om de noodzakelijke huurcontracten te sluiten en aan te leveren.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Bij besluit van 11 juli 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 27 mei 2019 om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend. Het bouwplan ziet op het veranderen van de gevels van de woningen en winkels [adres 1] en [adres 2] door het gedeeltelijk vervangen van kozijnen.
4.2
Bij besluit van 23 oktober 2019 heeft verweerder positief beslist op de aanvraag van eiseres van 17 juli 2019 om een omgevingsvergunning. Het bouwplan ziet op de activiteit bouwen en betreft het veranderen van de woningen en winkels [adres 1] en [adres 2] door het wijzigen van de indeling, het maken van constructieve doorbraken, trappen en het plaatse van een bouwlaag ten behoeve van vijf nieuwe woningen op het bouwblok.
5.1
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of eiseres voldoende procesbelang heeft bij haar beroep tegen het bestreden besluit, nu haar inmiddels een vergunning is verleend voor een aangepast bouwplan ter plaatse. Procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling kan bestaan, indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming (zie onder meer de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) in een uitspraak van 13 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1769)). Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit.
5.2
Eiseres heeft gesteld dat zij schade heeft geleden, waaronder in de kosten van de leges en gemiste huurinkomsten. Eiseres heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde schade is veroorzaakt door een onrechtmatig besluit. Ter zitting is aan de hand van bouwtekeningen aangetoond dat de tekeningen op basis waarvan de vergunningen zijn verleend, gewijzigd zijn ten opzichte van de tekening bij de het aangepaste bouwplan van 13 juni 2018. Verder heeft eiseres erkend dat ten einde van de aanvraag alsmede de bezwaarprocedure nog geen huurovereenkomsten voor de parkeerplekken waren afgesloten. De stelling dat niet bekend was hoeveel parkeerplekken er nodig waren wordt door de rechtbank niet gevolgd. Naast het feit dat eiseres zelf het aantal benodigde parkeerplekken had kunnen berekenen, is uit het primaire besluit af te leiden hoeveel parkeerplekken nodig waren om aan de parkeernorm te voldoen. De rechtbank concludeert dat het bouwplan ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan het advies van de commissie en evenmin aan de parkeernorm, zodat verweerder de vergunning terecht heeft geweigerd.
5.3
Dat een en ander tijdens de aanvraagprocedure niet soepel is verlopen, zoals eiseres ter zitting heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Naast het feit dat het eerst ter zitting is aangevoerd en de klachten zich met name richten op een medewerker van verweerder die ter zitting niet aanwezig was zodat de nodige wederhoor ontbrak, doet dit niet af aan het feit dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is.
6. Gezien het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond is.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 april 2020 gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 30 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.