ECLI:NL:RBDHA:2020:3869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
6704886 / 18-4596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de pachtovereenkomst en schadevergoeding in het kader van exploitatie van gepacht land

In deze zaak heeft de pachtkamer van de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Exploitatie en Handelsmaatschappij Sand-Ambacht B.V. (hierna: Sand-Ambacht) en een gedaagde partij, die in deze procedure niet bij naam is genoemd. Sand-Ambacht vorderde ontbinding van de pachtovereenkomst en schadevergoeding op basis van het prijsverschil tussen de hoofdpacht en de onderpacht. De pachtkamer heeft vastgesteld dat de gedaagde partij niet de dagelijkse leiding over de exploitatie van het gepachte heeft en het gepachte niet persoonlijk gebruikt. Dit werd onderbouwd door getuigenverklaringen en financiële gegevens die door de gedaagde partij waren overgelegd. De pachtkamer oordeelde dat de gedaagde partij niet in staat was het tegenbewijs te leveren dat hij wel betrokken was bij de exploitatie van het gepachte, en dat hij daarmee in strijd handelde met artikel 7:347 BW. Hierdoor werd de ontbinding van de pachtovereenkomst gerechtvaardigd. De gedaagde partij werd veroordeeld om het gepachte binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Daarnaast werd de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van het prijsverschil tussen de hoofdpacht en de onderpacht, op te maken bij staat, en in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor de ontruimingsverplichting en de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/d
Rolnr. 6704886 RL EXPL 18-4596
11 februari 2020
Vonnis van de pachtkamer in de zaak van:
de besloten vennootschap
Exploitatie en Handelsmaatschappij Sand-Ambacht B.V.,
statutair gevestigd te ’s-Gravenzande, gemeente Westland en kantoorhoudende te Poeldijk, gemeente Westland,
eisende partij,
gemachtigde: mr. W.M. Bijloo (Den Hollander Advocaten),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. N.S. Commijs (Benthem Gratama advocaten).
Eisende partij wordt aangeduid als “Sand-Ambacht” en gedaagde partij als “ [gedaagde] ”.

1.De procedure

1.1
De pachtkamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het tussenvonnis van 18 december 2018;
- de akte uitlating aan de zijde van [gedaagde] van 15 januari 2019, waarin hij aangeeft het (tegen)bewijs te willen leveren aan de hand van het horen van getuigen een het overleggen van een toelichting/verklaring van zijn accountant en het indienen van nadere stukken;
- de akte aan de zijde van [gedaagde] van 12 maart 2019 met een (ongenummerde) productie;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 24 mei 2019;
- de akte aan de zijde van Sand-Ambacht, waarin deze aangeeft gebruik te willen maken van contra-enquête;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 november 2019;
- de conclusie na enquête aan de zijde van [gedaagde] van 17 december 2019;
- de conclusie na enquête aan de zijde van Sand-Ambacht van 17 december 2019.
1.2
Hierna is vonnis bepaald op 11 februari 2020.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis van 18 december 2018 heeft de pachtkamer voorshands bewezen geacht dat [gedaagde] niet de dagelijkse leiding over de exploitatie van het gepachte heeft en dat hij het gepachte niet persoonlijk gebruikt. Niettemin is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld het tegenbewijs hiervan te leveren, waarbij de pachtkamer heeft uitgesproken daarbij de voorkeur te hebben dat hij dat doet aan de hand van geverifieerde of te verifiëren financiële gegevens.
2.2
De enige financiële gegevens, die [gedaagde] in het kader van zijn bewijsopdracht heeft overgelegd, zijn de gegevens die zijn gevoegd bij de als productie bij de akte van 12 maart 2019 overgelegde brief van de accountant [naam accountant] , die ook als getuige is gehoord.
2.3
Deze gegevens betreffen het waardeverloop van de materiele vaste activa van de verschillende locaties waar HPK activiteiten heeft. Wat betreft het gepachte geeft het overzicht alleen inzicht in de kosten van een koelmachine, maar dat zegt niets over de vraag of [gedaagde] of zijn werkmaatschappij [naam werkmaatschappij] (‘HPK’) de dagelijkse leiding over de exploitatie van het gepachte heeft en/of hij het gepachte persoonlijk gebruikt. Dat [gedaagde] c.q. HPK investeert in dan wel kosten maakt voor een koelmachine kan evenzeer betekenen dat hij het gepachte c.q. de op het gepachte gebouwde kas verhuurt, zonder deze zelf te exploiteren. Het had op zijn weg gelegen om wat dat betreft meer inzicht te geven met betrekking tot het waardeverloop van de koelmachine dan dat hij gedaan heeft. Zonder verdere toelichting van zijn kant kan de pachtkamer uit de gegevens niet afleiden dat hij het gepachte zelf gebruikt.
2.4
Ook overigens blijkt uit de brief van accountant [naam accountant] niet dat [gedaagde] het gepachte zelf exploiteert. Dat er een onderscheid is tussen de juridische en de economische status van het pachtcontract had de pachtkamer ook reeds geconstateerd in rechtsoverweging 5.3 van het tussenvonnis van 18 december 2018. En de opmerking van [naam accountant] dat het bedrag van € 60.000,- een voorschot is, waarop een jaarlijkse afrekening volgde, is niet meer dan een weergave van de woorden van [gedaagde] zelf (‘
aldus de uitleg van HPK’). Daar komt nog bij dat [naam accountant] schrijft:
De jaarlijkse kosten en opbrengsten die HPK maakt/maakte t.b.v. de deelteelt met KO [Kwekerij Oriënt] worden/werden afgerekend door het op naam veilen van een in onderling te bepalen aantal bloemen op naam van HPK, dit om het juiste bedrag bij HPK te ontvangen cq. te verrekenen in de boeken.[gedaagde] geeft echter op geen enkele manier aan waar de opbrengsten van de vermeende verkoop van bloemen verantwoord zijn in de boeken van HPK en hoe deze dan verrekend zijn met het ‘voorschot’ van € 60.000,-.
2.5
Uit het voorgaande vloeit voort dat het tegenbewijs niet af te leiden valt uit de door [gedaagde] overgelegde financiële gegevens.
2.6
Dan rest nog de vraag of uit de getuigenverklaringen af te leiden is dat [gedaagde] het gepachte zelf exploiteert. [gedaagde] heeft drie getuigen doen horen. Een van deze drie getuigen, [getuige 1] , heeft verklaard, geen directe wetenschap te hebben over de wijze van verdeling van kosten en opbrengsten en de afspraken, die daarover zijn gemaakt.
2.7
De als getuige gehoorde accountant [naam accountant] van [gedaagde] verklaart weliswaar dat het bedrag van € 60.000,- als ‘omzet deelteelt kwekerij Oriënt’ gezien moet worden als een voorschot, maar vervolgens verklaart hij dat hij
geen inzicht heeft in de wijze waarop de verdeling van opbrengsten tussen [gedaagde] en kwekerij Oriënt tot stand komt.En hij verklaart:
Ik heb nooit [een] jaarlijkse afrekening tussen [gedaagde] en Oriënt gezien, terwijl ik daar wel naar gevraagd heb.Ook verklaart hij nog:
Ten aanzien van de samenstellingsverklaring van de jaarrekening bevestig ik dat ik bij de opstelling van de jaarrekening volledig ben afgegaan op de informatie van de zijde van [gedaagde] . Daar heeft hij uiteindelijk in een aparte brief voor getekend.Naar het oordeel van de pachtkamer kan uit de verklaring van getuige [naam accountant] ook niet volgen dat [gedaagde] zelf bij de exploitatie van het gepachte betrokken is.
2.8
De laatste gehoorde getuige, [getuige 2] en [functie] van Kwekerij Oriënt, tenslotte verklaart enerzijds dat volgens mondelinge afspraken [gedaagde]
een bepaald voorschot krijgt, € 60.000,00 of zo.Waar dat een bedrag een voorschot op is, zegt de getuige niet. Ook verklaart de getuige:
De samenwerking is erop gebaseerd dat de winsten in KO 50/50 worden verdeeld tussen mij en mijn partner en [gedaagde] . (….) Wij hebben deze samenwerking omdat [gedaagde] ons in staat stelt om op deze manier te werken. Hij adviseert ons en hij stelt de tuin ter beschikking. Uit het feit dat de winsten in Kwekerij Oriënt 50/50 worden verdeeld en wellicht verrekend worden met het voorschot van € 60.000,- volgt niet dat [gedaagde] bij de exploitatie betrokken is. Voor hetzelfde geld is de afspraak dat [gedaagde] en/of HPK diensten aan Kwekerij Oriënt levert tegen een variabele, of winst gebaseerde tegenprestatie. Tenslotte is de getuige duidelijk: [gedaagde] adviseert en hij stelt de tuin ter beschikking.
2.9
Kortom, [gedaagde] is er niet in geslaagd het tegenbewijs te leveren dat hij wel persoonlijk betrokken is bij de exploitatie van het gepachte. Hetgeen de getuigen van Sand-Ambacht in contra-enquête verklaard hebben kan daardoor buiten beschouwing blijven.
2.1
Het voorgaande stelt de pachtkamer in staat om thans tot een eindoordeel in deze procedure te komen. Dat oordeel is dat [gedaagde] niet betrokken is bij de exploitatie van het gepachte en dat hij daarmee in strijd handelt met artikel 7:347 BW. Deze inbreuk op zijn verplichtingen is zodanig van aard dat deze de ontbinding van de pachtovereenkomst rechtvaardigt en de pachtkamer zal ook zodanig oordelen. De pachtovereenkomst zal met onmiddellijke ingang worden ontbonden en [gedaagde] zal worden veroordeeld het gepachte binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, zoals hierna te vermelden. Vooralsnog zal de pachtkamer de vordering om aan de ontruimingsverplichting een dwangsom te verbinden afwijzen, omdat van [gedaagde] verwacht mag worden dat hij zich aan een rechterlijk oordeel refereert en hij niet de indruk heeft gewekt dat hij dat niet zal doen.
2.11
Naast ontbinding van de pachtovereenkomst vordert Sand-Ambacht ook schadevergoeding in de vorm van het prijsverschil tussen de hoofdpacht en de onderpacht, dan wel de winst, die [gedaagde] door de onderpacht heeft genoten, alles op te maken bij staat. Tegen deze vordering verweert [gedaagde] zich alleen door te stellen dat van onderpacht geen sprake is (punt 24 van de conclusie van antwoord). Omdat het oordeel in deze procedure is dat wel sprake is van onderpacht en [gedaagde] overigens geen verweer voert tegen dit onderdeel van de vordering, zal deze vordering als door hem onvoldoende weersproken worden toegewezen, in die zin dat alleen het als primair gevorderde prijsverschil zal worden toegewezen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.12
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, tot op heden begroot op € 1.101,57 en in de nakosten, als hierna te bepalen.
2.13
Naar hun aard zullen alleen de ontruimingsverplichting van [gedaagde] en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De beslissing
De pachtkamer:
1. ontbindt met onmiddellijke ingang de pachtovereenkomst met betrekking tot het perceel tuinland, groot 1.83.86 ha kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie M nr.1330 gedeeltelijk tussen [gedaagde] als pachter en Sand-Ambacht als verpachter en veroordeelt [gedaagde] dit perceel binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden en niet verder te betreden;
2. veroordeelt [gedaagde] aan Sand-Ambacht te betalen het prijsverschil tussen de hoofdpacht en de onderpacht, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, telkens de vermeerderen met de voor het betreffende jaar verschuldigde rente;
3. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden begroot op
€ 1.101,57, waarvan € 900,- aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na heden, bij gebreke waarvan de proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling, alsmede in de nakosten, begroot op € 131,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] binnen 14 dagen na aanschrijving niet aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68.00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag van de betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
4. verklaart dit vonnis voor wat betreft de ontruimingsverplichting van [gedaagde] , de veroordeling om het prijsverschil tussen hoofdpacht en onderpacht te betalen en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W.D. Bom, kantonrechter-voorzitter en ir. P.J. van der Eijk en ing. J. Spijkerboer, deskundige leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020 door de kantonrechter-voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.