ECLI:NL:RBDHA:2020:3868
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening en oplegging dwangsom in bestuursrechtelijke zaak betreffende bestemmingsplan
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker tegen het college van Burgemeester en wethouders van Delft. Het verzoeker is gelast om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van zijn woning aan [adres] te [plaats] vóór 1 juni 2020 te beëindigen, op straffe van een dwangsom. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de begunstigingstermijn door verweerder is verlengd tot 1 september 2020. In verband met de coronamaatregelen hebben partijen ingestemd met een uitspraak zonder zitting.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening worden getroffen als onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker heeft aangevoerd dat het handhavingsbesluit onomkeerbare gevolgen voor hem heeft, zoals het annuleren van boekingen en een afname van de vindbaarheid van zijn woning op boekingswebsites. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de door verzoeker aangedragen belangen voornamelijk financieel van aard zijn en dat een louter financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan, maar zal later alsnog worden gepubliceerd op de website van de rechtspraak.