ECLI:NL:RBDHA:2020:3851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
NL20.8411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting in het kader van vreemdelingenrecht tijdens coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te bezitten, is op 9 maart 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder de vreemdeling te horen, vanwege de praktische onmogelijkheid om dit te doen in het licht van de coronamaatregelen en het dringende advies tot social distancing.

De eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn zou zijn, onder verwijzing naar de sluiting van de Poolse grenzen door de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de mogelijkheden tot terugkeer tijdelijk beperkt zijn, dit niet betekent dat uitzetting op lange termijn onmogelijk is. De rechtbank concludeerde dat er op dat moment nog steeds zicht op uitzetting was, met een nieuwe vlucht gepland op 28 april 2020. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.8411
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft op 15 april 2020 gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 16 april 2020 een verweerschrift ingediend. Omdat er geen nadere vragen waren naar aanleiding van de stukken, heeft de rechtbank het onderzoek vervolgens op 20 april 2020 gesloten.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1979] .
De rechtbank heeft in dit geval afgezien van het horen van de vreemdeling, hoewel dat in artikel 94, vierde lid van de Vw 2000 is voorgeschreven. Op dit moment is het horen van een vreemdeling in persoon of via een telehoor-verbinding in praktische zin vanwege ontbrekende capaciteit (bijna) onmogelijk en verder ook onwenselijk, gelet op alle maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere de verspreiding van het coronavirus en het dringende advies tot “social distancing” dat ook de rechtbank, de betreffende detentie-instelling en de verder betrokken personen, waaronder de tolk en de gemachtigden, in acht moeten nemen. Daarom is sprake geweest van een (hoofdzakelijk) schriftelijke procedure.
3. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser gewezen op de sluiting van de Poolse grenzen in verband met de corona-uitbraak en de (tijdelijke) onmogelijkheid om naar Polen terug te keren. Eiser stelt dat het voorzienbaar is dat het Poolse luchtruim nog geruime tijd gesloten zal blijven en dat ook de voor 28 april 2020 geplande vlucht zal moeten worden geannuleerd. Het is geheel onzeker wanneer het Poolse luchtruim weer open zal gaan, terwijl eiser in beginsel meewerkt aan zijn uitzetting en hij op eigen gelegenheid naar Polen kan vertrekken met zijn Poolse identiteitskaart.
4. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Hoewel in verband met het coronavirus de mogelijkheden tot terugkeer op dit moment beperkt zijn en de eerder geplande vlucht van 16 april 2020 is geannuleerd, is niet gebleken dat terugkeer binnen redelijke termijn in zijn geheel niet mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment sprake is van tijdelijke belemmeringen voor uitzetting naar Polen vanwege het coronavirus. Gelet op de ontwikkelingen rond het coronavirus is het niet uit te sluiten dat deze situatie nog enige tijd zal duren, maar op dit moment ziet de rechtbank nog geen aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen zodanig lang zullen duren dat reeds geoordeeld kan worden dat uitzetting naar Polen niet binnen redelijke termijn zal kunnen plaatsvinden. De nieuwe vlucht staat gepland op 28 april 2020. Naar het oordeel van de rechtbank kan op voorhand niet worden gezegd dat deze vlucht geen doorgang zal kunnen vinden. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
22 april 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.