ECLI:NL:RBDHA:2020:3839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WW-uitkering en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) had aangevraagd. De verzoekster had op 9 maart 2020 een besluit ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin haar WW-uitkering werd geweigerd. Hierop heeft zij bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in een financiële malaise verkeerde en haar vaste lasten niet meer kon voldoen. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen indien er sprake is van onverwijlde spoed en een acute financiële noodsituatie. De verzoekster heeft in haar verzoekschrift aangegeven dat zij sinds 31 december 2019 geen inkomsten meer heeft en dat zij in de huidige coronacrisis groot belang heeft bij financiële zekerheid. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende spoedeisend belang was, omdat verzoekster had kunnen kiezen voor een bijstandsuitkering, die ook snel verstrekt kan worden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier E.T. Rietbroek. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog gepubliceerd worden.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2273
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 april 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde mr. U. Özcan),
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R.C. van Zwol).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd om verzoekster een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) te verstrekken.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.1
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Ten aanzien van een besluit waarbij een financiële aanspraak wordt ontzegd kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het algemeen alleen dan aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien sprake is van een dusdanig acute financiële noodsituatie dat, gelet op de betrokken belangen, tot onverwijlde verlening van (voorschotten) van uitkering moet worden overgegaan.
4.1
In haar verzoekschrift van 23 maart 2020 heeft verzoekster vermeld dat zij sinds 31 december 2019 geen inkomsten uit arbeid meer heeft. Zij is in een financiële malaise terecht gekomen. Zij kan haar vaste lasten niet meer voldoen, en heeft grote moeite de kosten te dragen van haar minderjarige zoon. In de onzekere tijden met de huidige coronacrisis heeft verzoekster groot belang bij financiële zekerheid.
4.2
In verband met het voorgaande is aan verzoekster bij brief van 8 april 2020 verzocht de spoedeisendheid van het verzoek nader te toe te lichten, in die zin dat is gevraagd of een bijstandsuitkering is aangevraagd. Bij faxbericht van 9 april 2020 heeft verzoekster de gestelde vraag als volgt beantwoord. Verzoekster heeft geen bijstandsuitkering aangevraagd. Redengevend hiervoor is dat zij recht heeft op een WW-uitkering. In afwachting van de bezwaarprocedure is gekozen om een voorlopige voorziening in te dienen in plaats van een bijstandsaanvraag, aangezien bij laatstgenoemde een beslistermijn geldt van 8 weken en de gemeente (vanwege het coronavirus) zwaarder belast is dan normaal. Met een voorlopige voorziening zal verzoekster sneller dan met een bijstandsaanvraag en -uitkering kunnen bewerkstelligen dat zij weer kan voorzien in haar levensonderhoud.
4.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uit het verzoekschrift en de beantwoording van de gestelde vraag niet worden afgeleid dat in het geval van verzoekster thans sprake is van een acute financiële noodsituatie. Verzoekster is er in het bestreden besluit op gewezen dat zij misschien een bijstandsuitkering kan krijgen; daarbij is uitgelegd hoe zij digitaal via
www.werk.nlbijstand kan aanvragen. Dat verzoekster er voor kiest om dat niet te doen maar in plaats daarvan de nu voorliggende voorziening aan te vragen, komt voor haar risico en maakt het verzoek niet spoedeisend. De stelling dat de voorlopige voorziening sneller tot het voor verzoekster gewenste resultaat leidt, kan bovendien niet worden gevolgd; de gemeente kan immers ook voorschotten op bijstand verstrekken in afwachting van een besluit op een bijstandsaanvraag. Er zijn tenslotte geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de financiële positie van verzoekster zodanig is dat zij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten.
5. De conclusie is dat er onvoldoende spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 28 april 2020 gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.