ECLI:NL:RBDHA:2020:3834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
SGR 19/8095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Persoonsgebonden Budget voor huishoudelijke hulp aan echtgenote in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De eiser had een aanvraag ingediend voor een Persoonsgebonden Budget (Pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor huishoudelijke hulp ten behoeve van zijn echtgenote, die lijdt aan een klinisch dementiesyndroom van het Alzheimertype. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat het verstrekken van een Pgb niet zou leiden tot ontlasting van de eiser als mantelzorger. Eiser wenste geen zorg in natura te accepteren, maar wilde zelf extra inkomen ontvangen voor de zorg die hij aan zijn echtgenote verleende. De rechtbank oordeelde dat de weigering van het Pgb terecht was, omdat de door eiser gevraagde hulp als gebruikelijke mantelzorg werd aangemerkt en het verstrekken van een Pgb niet in lijn was met de doelstellingen van de Wmo 2015. De rechtbank concludeerde dat de eiser met zijn verzoek niet in aanmerking kwam voor een Pgb, aangezien dit niet bedoeld is als een extra inkomensvoorziening. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/8095

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Heiden).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een Persoonsgebonden Budget (Pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor huishoudelijke hulp ten behoeve van zijn echtgenote afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft de rechtbank partijen verzocht om de zaak schriftelijk af te mogen doen. Met een toestemmingsformulier van 6 april 2020 heeft eiser desgevraagd toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen. De gemachtigde van verweerder heeft per email van 7 april 2020 eveneens toestemming gegeven voor een schriftelijke afdoening van de zaak.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De echtgenote van eiser ondervindt beperkingen in haar zelfredzaamheid en participatie als gevolg van een klinisch dementiesyndroom van het Alzheimertype. Eiser heeft zich op 14 juli 2019 bij verweerder gemeld voor een Pgb op grond van de Wmo 2015 voor persoonlijke verzorging en hulp in de huishouding, dit naar aanleiding van een intake op 11 juli 2019 in de vorm van een huisbezoek bij eiser door een wijkverpleegkundige, waarvan de uitkomsten in een email van de wijkverpleegkundige aan eiser zijn vastgelegd. Eiser heeft zijn melding ondersteund met een brief van de behandelend neuroloog van eisers echtgenote, waaruit blijkt dat eiser de zorg en de huishoudelijke taken grotendeels uitvoert, maar dat deze taken hem steeds zwaarder vallen.
2. Eiser heeft op 22 augustus 2019 bij verweerder een aanvraag gedaan voor een Pgb voor individuele begeleiding voor 43 uren huishoudelijke hulp per week en 1 uur persoonlijke verzorging per week. Eiser wenst de zorg zelf te verlenen, met vervanging door een ander familielid als eiser ziek is. Eiser wil zijn echtgenote door middel van zorg een beter leven geven. De hulp die de budgethouder (zijnde de echtgenote van eiser) nodig heeft wordt zo goed mogelijk aangeboden met de hoogste kwaliteit, aldus eiser. Op 22 augustus 2019 heeft een gesprek over de aanvraag plaatsgevonden met de WMO-consulent. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een gespreksverslag van dezelfde datum.
3. Op 10 september 2019 heeft verweerder met het primaire besluit de aanvraag afgewezen, omdat het verstrekken van huishoudelijke hulp, waarbij eiser zelf de zorgverlener voor zijn echtgenote is, niet leidt tot ontlasting van eiser als mantelzorger. Verweerder is wel bereid om 3 uur overname huishoudelijke taken in de vorm van zorg in natura (ZIN) als maatwerkvoorziening te verstrekken, evenals eventueel kortdurend verblijf. Eiser heeft een maatwerkvoorziening in de vorm van ZIN afgewezen.
4. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder concludeert dat eiser met een Pgb niet wordt ontlast. Verstrekking van een Pgb zou eisers probleem niet oplossen, maar meer lijken op een (extra) inkomensvoorziening voor eiser en diens echtgenote. Daarvoor is een Pgb niet bedoeld.
5. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens. Hij wil zelf hulp verlenen. Uit het door eiser bijgevoegde bezwaarschrift blijkt - samengevat - dat hij zelf elke dag wil stofzuigen, koken, wandelen met zijn echtgenote en haar bijstaan bij vervoer naar artsen en het ziekenhuis. Hij wil dat de gemeente de zorg inkoopt bij hem en dat hij alles doet zolang hij kan.
6. Ingevolge artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 wordt verstaan onder mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
Op grond van artikel 1.2.1, aanhef en onder a van de Wmo 2015 komt een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Op dit beroep is de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 Zoetermeer (de Verordening) van toepassing.
Artikel 4.1, tweede lid, van de Verordening luidt: ‘Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen gericht op het ontlasten van de mantelzorger met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen wonen van de cliënt.’
7. De rechtbank is van oordeel verweerder met juistheid heeft vastgesteld dat eisers inbreng de gebruikelijke zorg te boven gaat en daarom de door eiser aangevraagde hulp in het bestreden besluit terecht heeft aangemerkt als mantelzorg. Niet in geschil is dat eisers echtgenote door het klinisch dementiesyndroom van het Alzheimertype niet meer zelfstandig kan functioneren en dat zij daarom begeleiding en ondersteuning nodig heeft. Dat verweerder diezelfde mening is toegedaan, blijkt ook uit de rapportage Wmo 2015 die zich bij de stukken bevindt. Verweerder is ook bereid om ZIN in te zetten (en eventueel kortdurend verblijf), en een casemanager toe te wijzen. Of het aantal door verweerder in de stukken aangeboden uren ZIN voldoende is, is in deze zaak niet aan de orde. Eiser wil namelijk geen enkele voorziening in natura en evenmin een casemanager, en wenst een Pgb. Als het later mogelijk minder goed gaat met eiser, zal hij zich weer tot de gemeente wenden, zo blijkt uit de stukken.
8. Waar het in deze zaak dus om gaat, is of verweerder terecht heeft geweigerd de aangevraagde hulp in de vorm van een Pgb te verstrekken.
9. Uit het gespreksverslag blijkt dat eiser dagelijks zorg aan zijn echtgenote levert. Eisers echtgenote ruimt wel de vaatwasser in- en uit. De wasverzorging en de boodschappen doet eisers echtgenote samen met eiser. Eiser kookt en doet de rest van het huishouden. Ook gaat eiser dagelijks met zijn echtgenote naar buiten. Dat alles is - ook volgens de rechtbank - gebruikelijke mantelzorg. Die mantelzorg levert eiser ook nu, zonder Pgb. De neuroloog van eisers echtgenote bevestigt dat de mantelzorgtaken eiser steeds zwaarder vallen.
10. De Verordening regelt dat verweerder een maatwerkvoorziening kan verlenen gericht op het ontlasten van de mantelzorger (hier: eiser) met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen wonen van - in dit geval - eisers echtgenote. Als verweerder een maatwerkvoorziening zou verlenen in de vorm van een Pgb wordt eiser niet ontlast. Eiser blijft dan namelijk dezelfde zorg verlenen, maar dan tegen betaling. Het verstrekken van een Pgb zou dus in strijd zijn met de uitdrukkelijke bedoeling van artikel 4.1, tweede lid, van de Verordening. Verweerder heeft het verstrekken van een Pgb dan ook terecht geweigerd.
Dat een persoon die van buiten komt ook betaald moet worden, zoals eiser schrijft, doet er bij de toepassing van artikel 4.1, tweede lid, van de Verordening niet toe; dat eiser families kent die wel gebruikelijke zorg voor huishoudelijke zorg inkopen via een Pgb staat ook los van de beoordeling van de nu voorliggende situatie. Eiser wenst kennelijk geen ZIN voor zijn echtgenote te accepteren, maar wil zelf extra inkomen ontvangen als tegenprestatie voor de door hem aan zijn echtgenote te leveren zorg. Daarvoor is een Pgb niet bedoeld.
11. Het beroep is ongegrond. Wat eiser verder nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
12. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 april 2020 door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nog niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.