ECLI:NL:RBDHA:2020:3824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op grond van onvoldoende binding met Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres had op 3 januari 2019 een visum aangevraagd om haar zoon in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 15 januari 2019 afgewezen, omdat de minister van Buitenlandse Zaken van mening was dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij tijdig zou terugkeren naar Iran. Dit besluit werd in een later bezwaar opnieuw gehandhaafd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen sterke sociale en economische binding met Iran heeft. Eiseres is weduwe en al haar kinderen wonen in het buitenland, wat haar sociale binding met Iran beperkt. De rechtbank oordeelde dat de zorg voor haar hulpbehoevende moeder niet voldoende was om aan te tonen dat zij verplicht was om terug te keren naar Iran. Eiseres had ook geen zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die haar zouden dwingen om terug te keren. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid de aanvraag voor het visum heeft afgewezen op basis van artikel 32 van de Visumcode, omdat er redelijke twijfel bestond over de intentie van eiseres om tijdig terug te keren.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier R. Kroes. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken, maar later alsnog gepubliceerd zal worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4887

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [A] ),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Hij is ook haar zoon en referent. De echtgenote en kinderen van referent waren ook aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1951 en in het bezit van de Iraanse nationaliteit. Zij heeft op 3 januari 2019 verzocht om een visum kort verblijf met als doel haar zoon te bezoeken.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 32 van de Visumcode (Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke Visumcode). Dit omdat volgens verweerder eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond en haar voornemen om tijdig terug te keren naar Iran niet kan worden vastgesteld.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in bezwaar gehandhaafd. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiseres voldoende sociale en economische banden heeft met Iran, waardoor tijdige terugkeer niet is gewaarborgd. Eiseres heeft volgens verweerder geen sociale binding met Iran nu zij niet langer de verantwoordelijkheid heeft over een eigen gezin. Zij is weduwe en al haar kinderen verblijven buiten Iran. Dat zij voor haar moeder zorgt, is volgens verweerder onvoldoende. Naast dat niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat haar moeder daadwerkelijk hulpbehoevend is, is niet duidelijk wat deze zorg precies inhoudt en of het eiseres is die deze hulp dient te verlenen. Verder is niet gebleken dat eiseres zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen heeft die haar dwingen tijdig terug te keren naar Iran. Ook van een economische binding is volgens verweerder geen sprake. Het feit dat eiseres een pensioen ontvangt, geld heeft en onroerend goed (een huis) bezit bindt haar niet aan Iran. Onroerend goed kan namelijk worden verkocht of door een derde worden beheerd. Tot slot kent verweerder geen waarde toe aan het feit dat aan eiseres eerder visa zijn verstrekt. Naast dat elke visumaanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld, wijst verweerder erop dat ten tijde van het laatst verstrekte visum in 2013 sprake was van (enige) sociale binding met Iran omdat haar echtgenoot leefde.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat zij haar kinderen, die allemaal in het buitenland zijn gevestigd, enkel kan zien tijdens bezoek in het buitenland, in dit geval in Nederland. Drie van haar kinderen zijn bekeerd tot het christendom en kunnen daarom niet terugkeren naar Iran. Daarnaast is haar echtgenoot overleden en hebben haar kinderen geen afscheid van hem kunnen nemen. Eiseres en haar kinderen willen haar bezoek aan Nederland gebruiken om samen te rouwen. Verder wijst eiseres erop dat zij zowel economisch als sociaal aan Iran is gebonden. Zij heeft een eigen huis, een vast inkomen en vijf zussen met wie ze heel hecht is, zeker nu hun moeder kort geleden is overleden. Tot slot wijst eiseres erop dat zij bij eerder verstrekte visa altijd tijdig is teruggekeerd.
5. De rechtbank staat voor de vraag of verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiseres om een visum kort verblijf heeft afgewezen op grond van de Visumcode. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.1.
De Visumcode regelt de procedure en voorwaarden voor een verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden. Daarbij beoogt de Visumcode te voorkomen dat personen die een visum voor kort verblijf hebben gekregen langer dan deze periode in Nederland blijven en vervolgens een verblijfsvergunning aanvragen. Daar is deze procedure namelijk niet voor bedoeld. Om dit te voorkomen zijn in de Visumcode strenge regels opgesteld die verweerder moet toepassen.
5.2.
Zo verplicht artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode verweerder een visum te weigeren als er redelijke twijfel bestaat over of de vreemdeling wel echt het grondgebied van de lidstaten zal verlaten voordat de geldigheidsduur van zijn of haar visum is verstreken (het vestigingsgevaar). Verweerder bekijkt daarbij of de vreemdeling voldoende binding heeft met het land van herkomst waardoor een tijdige terugkeer is gewaarborgd. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij of zij een zodanige binding heeft met het land van herkomst dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is. Al naar gelang deze binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling om tijdig terug te keren toe- of afnemen. Het is aan verweerder om het vestigingsgevaar te beoordelen. Bij deze beoordeling kijkt verweerder naar zowel de algemene situatie in het land van herkomst als de persoonlijke situatie van de vreemdeling. Verweerder heeft daarbij een ruime beoordelingsruimte. Dit betekent dat de rechter de beoordeling van verweerder slechts terughoudend kan toetsen. Dit blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 inzake Rahmanian Koushkaki tegen Duitsland (ECLI:EU:C:2013:862).
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het door eiseres gevraagde visum in redelijkheid heeft geweigerd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode, omdat niet gebleken is dat eiseres een sterke sociale en economische binding heeft met Iran. Niet in geschil is dat eiseres geen zorg draagt voor directe familieleden, wat maakt dat zij een zeer beperkte sociale binding heeft met Iran. Haar volwassen kinderen verblijven allemaal buiten Iran en haar echtgenoot is in 2018 overleden. Dat ten tijde van het bestreden besluit de moeder van eiseres hulpbehoevend was en de zorg van eiseres nodig had, is niet door eiseres aangetoond of aannemelijk gemaakt. Dat maakt dat verweerder op goede gronden stelt dat eiseres niet concreet heeft gemaakt waaruit deze zorg bestond, of haar moeder afhankelijk was van haar zorg en zij daardoor dus gehouden was om terug te keren naar Iran. Dat eiseres sinds het overlijden van haar moeder een hechte band heeft met haar zussen, maakt dit niet anders. Relaties tussen meerderjarige zussen binden een persoon slechts in beperkte mate aan een land. Verder is niet gebleken dat eiseres in Iran andere zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen heeft, waardoor zij gedwongen is tijdig terug te keren naar Iran. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid stelt dat eiseres geen economische binding heeft met Iran. In dit kader stelt verweerder niet ten onrechte dat het ontvangen van een pensioen, het hebben van geld en onroerend goed niet maakt dat zij gebonden is aan Iran. Verweerder stelt in redelijkheid dat aangenomen mag worden dat eiseres ook buiten Iran over haar pensioen en geld kan beschikken en het beheer van haar huis kan overlaten aan derden dan wel dat zij het huis kan verkopen.
5.4.
Hoewel de rechtbank het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van eiseres begrijpt, heeft dit verweerder in redelijkheid niet tot een ander oordeel hoeven brengen. Deze omstandigheden op zichzelf maken namelijk niet dat tijdige terugkeer naar Iran is gewaarborgd. Dit geldt ook voor het feit dat eiseres bij eerder verstrekte visa tijdig is teruggekeerd naar Iran, nu elke visumaanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Naast dat de politieke en economische situatie in Iran sinds de laatst verstrekte visum in 2013 is gewijzigd, merkt verweerder terecht op dat ook de persoonlijke situatie van eiseres is gewijzigd door het overlijden van haar man, waardoor haar sociale binding met Iran verder is afgenomen.
6. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 april 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.