Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres,
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres had op 3 januari 2019 een visum aangevraagd om haar zoon in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 15 januari 2019 afgewezen, omdat de minister van Buitenlandse Zaken van mening was dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij tijdig zou terugkeren naar Iran. Dit besluit werd in een later bezwaar opnieuw gehandhaafd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen sterke sociale en economische binding met Iran heeft. Eiseres is weduwe en al haar kinderen wonen in het buitenland, wat haar sociale binding met Iran beperkt. De rechtbank oordeelde dat de zorg voor haar hulpbehoevende moeder niet voldoende was om aan te tonen dat zij verplicht was om terug te keren naar Iran. Eiseres had ook geen zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die haar zouden dwingen om terug te keren. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid de aanvraag voor het visum heeft afgewezen op basis van artikel 32 van de Visumcode, omdat er redelijke twijfel bestond over de intentie van eiseres om tijdig terug te keren.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier R. Kroes. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken, maar later alsnog gepubliceerd zal worden.