ECLI:NL:RBDHA:2020:3818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van het beroep door V-Field Agro-Tech B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding na de intrekking van een beroep door V-Field Agro-Tech B.V. tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 1 november 2018 de erkenning van verzoekster als referent heeft ingetrokken en dat het bezwaar van verzoekster tegen het bestreden besluit op 29 mei 2019 ongegrond is verklaard. Na intrekking van het beroep heeft verzoekster verzocht om vergoeding van de proceskosten, waaronder kosten voor een deskundigenrapport en een tolk.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de proceskosten van verzoekster moet vergoeden, maar dat de kosten voor het deskundigenrapport en de tolk in een nieuw te nemen besluit op bezwaar beoordeeld moeten worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van € 525,- voor de rechtsbijstand en € 345,- voor het griffierecht. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van deze kosten aan verzoekster.

De uitspraak is openbaar gemaakt, maar vanwege de coronamaatregelen is deze niet op een openbare zitting uitgesproken. De partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak en hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2020 in de zaak tussen

V-Field Agro-Tech B.V., verzoekster,

(gemachtigde: mr. A. van Rosmalen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de erkenning van verzoekster als referent ingetrokken.
Bij besluit van 29 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 21 februari 2020 het bestreden besluit ingetrokken.
Verzoekster heeft het beroep ingetrokken en de rechtbank op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Verzoekster is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten veroordelen, indien daarom tegelijk met de intrekking van het beroep is verzocht.
2. Bij brief van 21 februari 2020 heeft verweerder verzoekster medegedeeld het bestreden besluit in te trekken, dat hij opnieuw op het bezwaarschrift van 12 november 2018 zal beslissen en de proceskosten van verzoekster zal vergoeden, te weten € 525,- voor het indienen van het beroepschrift en € 174,- voor het griffierecht.
3. Verzoekster stelt dat verweerder haar ten onrechte € 174,- aan griffierecht vergoedt, nu zij € 345,- heeft moeten betalen. Verder stelt verzoekster dat verweerder de kosten moet vergoeden die zij heeft gemaakt voor het deskundigenrapport (€ 1.000,-) en voor de tolk (€ 80,-).
4. Voor de kosten die verzoekster stelt te hebben gemaakt voor het deskundigenrapport en de tolk als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, stelt de rechtbank vast dat verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal worden beoordeeld of deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder hierin te volgen. Op dit moment is niet te beoordelen of het deskundigenrapport een relevante bijdrage heeft geleverd aan de beantwoording van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Daartoe dient in ieder geval een verband te bestaan tussen de ingeroepen deskundigheid en de specifieke vragen die in de procedure aan de orde zijn en die van invloed kunnen zijn op de uitkomst van het geschil. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1423) en 6 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1741). Daarbij betrekt de rechtbank dat verzoekster tegen dit nieuw te nemen besluit op bezwaar beroep kan instellen indien zij het niet eens is met verweerders standpunt over de vergoeding van de proceskosten. Dit volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 14 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:518) en 9 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1563).
5. De rechtbank stelt verder vast dat verzoekster een rechtspersoon is, waarvoor het griffierechttarief van € 345,- geldt, en zij als zodanig is aangemerkt. Dit blijkt uit de nota die verzoekster van de rechtbank heeft ontvangen. Op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient verweerder dit bedrag aan verzoekster te vergoeden.
6. Het bovenstaande maakt dat de rechtbank verweerder veroordeelt in het vergoeden van de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep op dit moment redelijkerwijs heeft moeten maken en reeds door verweerder is toegezegd. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525,-;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.