ECLI:NL:RBDHA:2020:3816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kinderbijslag voor kinderen van werknemer bij volkenrechtelijke organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Roemeense vrouw, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had op 26 december 2017 een aanvraag ingediend voor kinderbijslag met terugwerkende kracht voor haar kinderen, maar deze aanvraag werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat haar echtgenoot werkzaam was bij het Kosovo Tribunaal, dat door de verweerder werd aangemerkt als een volkenrechtelijke organisatie. Hierdoor zou eiseres en haar gezin uitgesloten zijn van het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel.

De rechtbank heeft het procesverloop in detail beschreven, inclusief de indiening van de aanvraag, de afwijzing door de Sociale Verzekeringsbank, en de daaropvolgende beroepsprocedure. Eiseres voerde aan dat de afwijzing in strijd was met fundamentele rechten binnen de Europese Unie, zoals de vrijheid van vestiging en beweging voor werknemers. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de afwijzing terecht was, omdat het Kosovo Tribunaal een vergelijkbare sociale zekerheid biedt als het Nederlandse stelsel, en dat de uitsluiting van de verzekering voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) op basis van de Zetelovereenkomst rechtmatig was.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in Nederland werkzaam was en dat haar echtgenoot de enige kostwinner was, waardoor de afwijzing van de kinderbijslag terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan, maar later alsnog gepubliceerd zou worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/6132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 26 december 2017 om toekenning met terugwerkende kracht van kinderbijslag voor haar kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door een tolk (de heer Zhou) en haar echtgenoot als gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen naar een ter zitting nader toegelicht standpunt van eiseres.
Bij brief van 8 mei 2019 heeft verweerder gereageerd.
Bij brief van 28 juli 2019 heeft eiseres gereageerd.
Bij brief van 29 augustus 2019 heeft de rechtbank de onderzoeksvraag aan verweerder nader gespecificeerd.
Bij brief van 23 september 2019 heeft verweerder gereageerd.
Bij brief van 20 december 2019 heeft eiseres gereageerd, alsmede een productie overgelegd.
Bij brief van 22 januari 2020 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij zich voldoende acht voorgelicht en verzocht om het onderzoek zonder nader onderzoek ter zitting te mogen sluiten.
Bij brief van 29 januari 2020 heeft verweerder deze toestemming verleend. Omdat eiseres niet binnen de termijn van vier weken heeft aangegeven dat zij niet instemt met het sluiten van het onderzoek zonder nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de datum uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1. Eiseres en haar echtgenoot hebben de Roemeense nationaliteit. Beiden zijn op 20 januari 2017 met hun gezin vanuit Israël naar Nederland verhuisd. De echtgenoot van eiseres is thans werkzaam bij het Kosovo Relocated Specialist Judicial Institutions (KSCSPO, hierna: Kosovo Tribunaal) in Den Haag. Voor die tijd was hij werkzaam bij Eupol Copps in Jeruzalem. Tot januari 2017 is door de Roemeense autoriteiten kinderbijslag aan eiseres uitbetaald voor haar kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.1
Op 26 december 2017 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor kinderbijslag met een jaar terugwerkende kracht. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft hieraan allereerst ten grondslag gelegd dat het recht is beoordeeld vanaf 1 februari 2017, omdat eiseres vanaf die datum in Nederland woonachtig is. In dit licht heeft verweerder vervolgens vastgesteld dat haar echtgenoot als enige kostverdiener is en werkzaam bij het Kosovo Tribunaal, dat volgens verweerder moet worden aangemerkt als volkenrechtelijke organisatie. Dit betekent dat hij uit dien hoofde volgens verweerder niet verzekerd is voor het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel en de partner en de overige gezinsleden hiervan eveneens zijn uitgesloten. Dit zou alleen anders zijn indien eiseres zelf een (reguliere) arbeidsovereenkomst in Nederland heeft. Daarvan is in haar geval geen sprake.
2.2
Verweerder heeft zijn besluit na heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
3. Eiseres voert aan dat het besluit van verweerder in strijd is met in fundamentele rechten zoals deze binnen de Europese Unie gelden zoals vrijheid van vestiging en vrijheid van beweging voor werknemers. Eiseres verwijst hiertoe naar het Verdrag van de Europese Unie, Verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels en jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. Eiseres voert voorts aan dat de Kosovo Tribunaal geen dekking biedt voor enige familie gerelateerde bijslag of toeslag voor de partners en of gezinsleden van hun medewerkers. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarde als genoemd in artikel 34 van de Zetelovereenkomst tussen het Kosovo Tribunaal en Nederland.
4.1
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de aanvraag van eiseres om kinderbijslag over het tijdvak februari 2017 tot en met 31 maart 2018 terecht heeft afgewezen op de grond dat de echtgenoot van eiseres bij een volkenrechtelijke organisatie werkzaam is en hij en eiseres daarmee zijn uitgesloten van het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel.
4.2
De rechtbank stelt bij de beantwoording van deze vraag allereerst vast dat met de ondertekening op 15 februari 2016 van Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kosovo […] Relocated Specialist Juridical Institution in Nederland, Pristina 15 februari 2016 (de Zetelovereenkomst) een door het volkenrecht beheerste overeenkomst tussen Nederland en het Kosovo Tribunaal is gerealiseerd, waarin bepalingen zijn opgenomen betreffende onder meer de bijzondere regels die in het land van de zetel van het Kosovo Tribunaal van toepassing zijn op de personeelsleden. Met de inwerkingtreding van de Zetelovereenkomst is de volkenrechtelijke status van het Kosovo Tribunaal gevestigd. Nu Nederland als gastland voor het Kosovo Tribunaal optreedt op verzoek van de Europese Unie, heeft verweerder het Kosovo Tribunaal naar het oordeel van de rechtbank terecht aangemerkt als een volkenrechtelijke organisatie als bedoeld in artikel 1, zesde lid, van de Regeling aanwijzing volkenrechtelijke organisaties in Nederland 2015 (Regeling). Daarmee valt zij, gelet op het tweede lid van artikel 14, onder de werking van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746).
4.3
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van KB 746 is niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen de persoon die in dienst is van een volkenrechtelijke organisatie en op wie de regeling inzake sociale zekerheid van die organisatie van toepassing is, tenzij hij in Nederland arbeid verricht anders dan uit hoofde van de vorenbedoelde dienstbetrekking.
4.4
Het derde lid van artikel 14 van KB 746 bepaalt dat de in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden niet verzekerd zijn op grond van de volksverzekeringen indien de zetelovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de volkenrechtelijke organisatie zulks bepaalt, tenzij zij in Nederland arbeid verrichten dan wel een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen.
4.5
Artikel 34 van de Zetel-overeenkomst luidt: To the extent that the social security system of the Kosovo Relocated Specialist Juridical Institution offers coverage comparable to the coverage under the legislation of het Host State, the Kosovo Relocated Specialist Juridical Institution and its officials and members forming part of their households to whom the aforementioned scheme applies, shall be exempt from social security provisions of the Host State. Consequently, they shall not be covered against the risks described in the sociale security provisions of the Host State. This exemption applies to them unless they take up gainful activity in the Host State.
5.1
De rechtbank ziet zich aldus gesteld voor de vraag of het Kosovo Tribunaal voor de sociale zekerheid een dekking biedt, die vergelijkbaar is met de dekking in het Nederlandse stelsel, als bedoeld in artikel 34 van de Zetelovereenkomst.
5.2
Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank vast dat in de toelichting bij de onder 4.2 genoemde Regeling is opgenomen dat aan de in deze Regeling opgenomen aanwijzing als volkenrechtelijke organisatie, de beoordeling ten grondslag ligt dat de aldaar opgenomen organisaties over een volwaardig stelsel van sociale zekerheid beschikken. Sinds een aantal jaren wordt daartoe door de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport strikt getoetst of het stelsel aan een aantal in de toelichting opgenomen criteria voldoet. Er is, aldus deze toelichting, sprake van een regeling van sociale zekerheid als bedoeld in het eerste lid, aanhef van artikel 14 van KB 746 indien de desbetreffende organisatie voorziet in:
  • Een verplichte risicodekking, waarbij ten minste de risico’s van ouderdom, overlijden, ziekte, arbeidsongeschiktheid en ziektekosten gedekt zijn.
  • Een geldelijke compensatie in enigerlei vorm en gedurende enig tijdvak. Dit kan zowel een uitkering ineens zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een ontslaguitkering na beëindiging van het dienstverband als een periodieke uitkering in het geval van pensionering. De hoogte van de compensatie kan per organisatie verschillen. De ene organisatie heeft nu eenmaal meer financiële middelen beschikbaar dan de andere. Van belang is wel dat de hoogte van de compensatie naar Nederlandse maatstaven zodanig is, dat daarmee voorkomen wordt dat betrokkene bij het intreden van een verzekerd risico een beroep moet doen op de Nederlandse sociale bijstand.
  • Aanspraak op zorg of de vergoeding van de kosten daarvan. De hoogte daarvan bedraagt ten minste een door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vast te stellen minimumbedrag en omvat in ieder geval het volgende:
o Voor zover het aanspraak op zorg betreft: opname en verpleging in ziekenhuizen en instellingen voor langdurige verpleging en verzorging, of
o Voor zover het vergoeding van de kosten betreft: vergoeding van de kosten van opname en verpleging in ziekenhuizen en instellingen voor langdurige zorg en verpleging.
5.3
Ter zitting heeft eiseres herhaalt dat het Kosovo Tribunaal is vormgegeven als een organisatie voor korte termijn werk in conflictgebieden. Tegen deze achtergrond zou er volgens eiseres sprake zijn van een unieke organisatie die voor haar werknemers in het geheel geen dekking zou bieden als bedoeld in artikel 34 van de Zetelovereenkomst. Verweerder heeft naar aanleiding van dit standpunt nader onderzoek verricht. Blijkens zijn schriftelijke reacties van 8 mei 2019, 23 september 2019 en 29 januari 2020 heeft verweerder onderzocht of de dekking voor de sociale zekerheid van haar medewerkers voldoet aan de onder 5.2 genoemde criteria.
5.4
Verweerder verwijst in dit verband naar de website van het Kosovo Tribunaal, op basis waarvan verweerder concludeert dat aan alle criteria als genoemd in de toelichting is voldaan. Ingevolge de website zijn risico’s voor ouderdom, overlijden en arbeids-ongeschiktheid voor medewerkers van het Kosovo Tribunaal immers gedekt door een
Provident Fund. Het risico voor ziekte wordt gedekt door
Staff Rulesen ziektekosten vallen onder een
Medical Insurance Scheme. Eiseres heeft dit standpunt onweersproken gelaten, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat voornoemde risico’s inderdaad door het Kosovo Tribunaal worden gedekt. In aanvulling hierop heeft verweerder gewezen op een systeem van
Post adjustments, waaromtrent op de site staat te lezen dat die
is paid to adjust the remuneration of each of the posts to salaries and allowances for comparable posts in the Host State in order to ensure competitiveness and quality and efficiency of work.Eiseres heeft in reactie laatstgenoemd deel van het inkomen van haar echtgenoot evenmin weersproken, maar benadrukt dat dit is bedoeld om kosten van levensonderhoud te dekken niet zijnde gezinskosten, omdat dit deel van het inkomen voor de echtgenoot van eiseres niet verschilt van dat van een directe collega zonder gezin.
5.5
Eiseres heeft aldus naar aanleiding van het standpunt van verweerder haar beroepsgrond gehandhaafd dat voor de medewerkers van het Kosovo Tribunaal een regeling voor gezinsbijslag ontbreekt, zodat niet kan worden gesproken van een met de AKW vergelijkbare regeling en eiseres daarom over de in geding zijnde periode niet kan worden uitgesloten van kinderbijslag. Aan deze beroepsgrond ligt het uitgangspunt ten grondslag dat een uitzondering voor verzekering voor de volksverzekeringen alleen geldt wanneer een betrokkene uit hoofde van diens aanspraak ingevolge het sociale stelsel van de volkenrechtelijke organisatie een bescherming ondervindt, die naar aard en omvang op één lijn is te stellen met de bescherming die de Nederlandse volksverzekeringen biedt. Een dergelijk uitgangspunt is volgens de rechtbank niet juist, omdat het bij de vergelijking tussen de beide stelsels als bedoeld in artikel 34 van de Zetelovereenkomst gaat om de weging van het totale stelsel, waarbij het er niet op aankomt dat beide stelsels ook op onderdelen identiek zijn. Dit is in lijn met de onder 5.2 genoemde criteria die door hiervoor genoemde ministeries strikt worden toegepast bij de beoordeling of medewerkers van een internationale organisatie zijn uitgesloten van verzekering voor de Nederlandse volksverzekeringen. Het feit dat het sociale verzekeringsstelsel van het Kosovo Tribunaal op onderdelen wellicht een minder vergaande dekking kent dan het Nederlandse stelsel, laat dus onverlet dat sprake kan zijn van een vergelijkbare dekking als bedoeld in artikel 34 van de Zetelovereenkomst. Zie in deze zin ook de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van 6 november 2011, ECLI:NL:CRVB: 2015:3863.
5.6
De rechtbank komt tegen deze achtergrond tot het oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het stelsel van sociale verzekeringen van het Kosovo Tribunaal vergelijkbaar is met dat van Nederland. Bij dit oordeel neemt de rechtbank mede in aanmerking dat eiseres haar standpunt dat sprake is van een stelsel waarin geen enkele dekking bestaat voor gezinsbijslag, ondanks herhaald aanbod, niet concreet heeft onderbouwd. De algemene opmerking van het hoofd HRM van 28 juni 2018 dat de partner van eiseres
is not in receipt of any type of allowance with regards to his dependents,is in het licht van het gemotiveerde standpunt van verweerder inzake het aanwezige stelsel, daartoe onvoldoende. Dit betekent dat deze beroepsgrond faalt.
6.1
Voorts heeft eiseres zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit strijdig is met Europees recht, nu zij als burger van de Europese Unie met dit besluit in een aantal fundamentele rechten wordt beperkt. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de uitsluiting van de verzekering voor de AKW weliswaar is gebaseerd op artikel 34 van de Zetelovereenkomst en daarmee op een volkenrechtelijke overeenkomst, maar dat de Nederlandse Staat vanzelfsprekend bij het aangaan en toepassen van een dergelijke overeenkomst is gehouden tot nakoming van door hem aangegane verdragsverplichtingen.
6.2
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat haar niet is gebleken dat de Zetelovereenkomst voor eiseres een individuele en buitensporige last vormt in de zin van de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Voor zover moet worden aangenomen dat sprake is van enige strijd met door het Europese recht gewaarborgde rechten, waaronder met name het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie, ligt aan de rechtbank ter toetsing voor of de verdragswetgever in redelijkheid tot de in geding zijnde regelingen heeft kunnen komen en of toepassing ervan in dit geval niet van redelijke grond is ontbloot. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De rechtbank benadrukt in dit verband dat het hier om een wettelijke regeling op het terrein van de sociale verzekering, wat meebrengt dat aan de Nederlandse Staat een ruime
“margin of appreciation”toekomt. De rechtbank oordeelt dat, zoals door verweerder benadrukt, de vaststelling dat het Kosovo Tribunaal voor haar medewerkers een vergelijkbare dekking biedt, betekent dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving niet op deze organisatie van toepassing is en deze dus ook niet aan de bijbehorende verplichtingen (zoals Nederlandse premieheffing) is onderworpen. In het algemeen is de bedoeling van deze beperkingen van de verzekeringsplicht van de – in de Zetelovereenkomsten, dan wel de Nederlandse regelingen bedoelde – medewerkers van zowel diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van andere mogendheden als volkenrechtelijke organisaties om samenloop van Nederlandse regelingen met regelingen van deze mogendheden en organisaties te voorkomen. Voorts hebben deze beperkingen als doel de onafhankelijkheid van de bedoelde medewerkers ten opzichte van de autoriteiten van het gastland te waarborgen en, specifiek ten aanzien van het Kosovo Tribunaal, daarmee het belang van de goede taakuitoefening door het Tribunaal. Van een dergelijke regeling op het gebied van de heffing van premies kan daarom niet worden gezegd dat deze van redelijke grond is ontbloot. Zoals overwogen, is als consequentie van een vrijstelling van premieheffing in de Zetelovereenkomsten aanvaard dat de medewerkers en de betrokken gezinsleden tevens zijn uitgezonderd van de verplichte verzekering en daarmee van het recht op uitkeringen op grond van de Nederlandse sociale verzekeringen. Met deze koppeling wordt vermeden dat rechten op uitkeringen worden opgebouwd zonder mogelijkheid voor de Nederlandse overheid om daartegenover een financiële bijdrage van de betrokkene te verkrijgen in de vorm van premiebetaling. Ook van deze koppeling kan niet worden gezegd dat zij van redelijke grond is ontbloot.
6.3
Ten overvloede wijst de rechtbank in dit verband nog op de een brief van 15 januari 2016 van de Nederlandse minister van buitenlandse zaken aan de Tweede Kamer (TK, 2015-2016, 34 300 V, nr 52). Hierin heeft de minister aangegeven dat Nederland aan het verzoek om op te treden als gastland voor het Kosovo Tribunaal onder meer als voorwaarde heeft gesteld dat een deugdelijke juridische basis bestaat en dat de kosten niet door Nederland worden gedragen, aangezien de Europese Unie om Nederlandse ondersteuning verzoekt. Aan deze voorwaarden is volgens de minister voldaan. De Zetelovereenkomst bevat volgens de minister tegen deze achtergrond bepalingen voor het effectief en onafhankelijk functioneren van het Kosovo tribunaal in Nederland, die overeenkomen met bepalingen in door Nederland gesloten zetelovereenkomsten met (internationaal) strafrechtelijke tribunalen in Nederland. De minister herhaalt vervolgens dat Nederland, behoudens de reguliere afdracht aan de Europese Unie, niet meebetaalt aan het Kosovo Tribunaal.
6.4
Het beroep op strijd met Europees recht kan daarom niet slagen. Tot slot overweegt de rechtbank dat voor zover eiseres met deze grond tevens heeft willen betogen dat verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 24 van KB 746, dit beroep eveneens faalt. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, immers niet gebleken van een onbillijkheid van overwegende aard die voor verweerder aanleiding had moeten zijn om van de hier van toepassing zijnde dwingend-rechtelijke wettelijke bepalingen af te wijken.
7. Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de navolgende slotsom. Vast staat dat eiseres op de periode in geding niet in binnen een (reguliere) arbeidsovereenkomst zelf in Nederland werkzaam was. Omdat haar echtgenoot in die periode werkzaam is bij een volkenrechtelijke organisatie en aldus de enige kostwinnaar was, geldt ingevolge artikel 14, derde lid, van KB 746 dat eiseres en haar gezinsleden niet zijn verzekerd voor de volksverzekeringen. Dit betekent dat verweerder voor de periode in geding terecht toekenning van kinderbijslag voor haar kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft afgewezen
8. Dit betekent dat het beroep van eiseres ongegrond is. Voor een proceskosten-veroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 23 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.