ECLI:NL:RBDHA:2020:3815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor medische behandeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die een verblijfsvergunning voor medische behandeling had aangevraagd. Het primaire besluit van de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de aanvraag op 8 augustus 2018 had afgewezen, werd door de verzoeker bestreden. Na een ongegrondverklaring van het bezwaar op 21 mei 2019, heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet totdat op het beroepschrift was beslist.

De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verweerder had in een brief van 20 februari 2020 aangegeven dat hij de ingediende stukken zou voorleggen aan het Bureau Medische Advisering, maar dat een reactie niet voor de geplande zitting van 27 februari 2020 te verwachten was. Verweerder verzet zich niet tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening en een veroordeling in de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij hij verweerder verbood verzoeker uit te zetten tot vier weken na de beslissing op het beroep. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 525,- voor rechtsbijstand, en werd bepaald dat het door verzoeker betaalde griffierecht van € 174,- door verweerder vergoed moest worden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4681
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], verzoeker,
v-nummer [V-nummer]
(gemachtigde mr. N. Vreede),
tegen

de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier met als doel ‘medische behandeling’ afgewezen.
Bij besluit van 21 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep (AWB 19/4680) ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudend dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort en verzoeker niet wordt uitgezet tot vier weken nadat op het beroepschrift is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (de Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft bij brief van 20 februari 2020 medegedeeld de door verzoeker ingediende stukken van 12 juli 2019 voor te leggen aan het Bureau Medische Advisering, maar dat een reactie van het Bureau niet voor de geplande zitting van 27 februari 2020 valt te verwachten. Aanvullend heeft verweerder bij brief van 24 februari 2020 medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening en een veroordeling in de proceskosten.
3. Gelet op het standpunt van verweerder zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen. De voorzieningenrechter verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat op het beroep is beslist.
4. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 525,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde van € 525,- en een wegingsfactor 1).
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat op het beroep is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.