ECLI:NL:RBDHA:2020:3815
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor medische behandeling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die een verblijfsvergunning voor medische behandeling had aangevraagd. Het primaire besluit van de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de aanvraag op 8 augustus 2018 had afgewezen, werd door de verzoeker bestreden. Na een ongegrondverklaring van het bezwaar op 21 mei 2019, heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet totdat op het beroepschrift was beslist.
De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verweerder had in een brief van 20 februari 2020 aangegeven dat hij de ingediende stukken zou voorleggen aan het Bureau Medische Advisering, maar dat een reactie niet voor de geplande zitting van 27 februari 2020 te verwachten was. Verweerder verzet zich niet tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening en een veroordeling in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij hij verweerder verbood verzoeker uit te zetten tot vier weken na de beslissing op het beroep. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 525,- voor rechtsbijstand, en werd bepaald dat het door verzoeker betaalde griffierecht van € 174,- door verweerder vergoed moest worden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.