ECLI:NL:RBDHA:2020:3803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
C/09/590698 / FA RK 20-1910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt met de ziekte van Huntington

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren in 1963, die lijdt aan de ziekte van Huntington. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 25 maart 2020, met als doel een machtiging voor de duur van één jaar te verkrijgen op basis van artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De cliënt verblijft momenteel in een accommodatie en heeft 24-uurs toezicht nodig vanwege zijn zorgbehoefte en gedragsproblemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2020 heeft de cliënt aangegeven dat hij naar huis wil, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat hij niet in staat is om voor zichzelf te zorgen en dat een terugkeer naar huis niet mogelijk is.

De rechtbank heeft de medische verklaring van een arts en verklaringen van zorgverleners in overweging genomen, waaruit blijkt dat de cliënt ernstige psychische schade en verwaarlozing ervaart. De rechtbank concludeert dat de ziekte van Huntington een psychische stoornis is en dat de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat de cliënt een ernstig nadeel ondervindt dat niet anders dan met opname kan worden afgewend. Daarom verleent de rechtbank een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid om in de toekomst een verlenging aan te vragen.

De beschikking is gegeven door rechter O.F. Bouwman, bijgestaan door griffier F.A.M. Vreeswijk, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/590698 / FA RK 20-1910
Datum beschikking: 10 april 2020

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf

Beschikkingnaar aanleiding van het op 25 maart 2020 door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van één jaar als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:

[de man]

hierna te noemen: cliënt,
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de accommodatie: [verblijfplaats]
,
advocaat: mr. R.N. Baldew te 's-Gravenhage.

Procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 25 maart 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van
10 september 2018;
- een aanvraag voor een rechterlijke machtiging aan het CIZ van 25 februari 2020;
- een op 03 maart 2020 ondertekende medische verklaring van een ter zake kundige [arts] , die cliënt met het oog op de machtiging kort te voren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was;
- een verklaring van de [zorgaanbieder] van de accommodatie waarin cliënt is opgenomen van 11 maart 2020;
- een zorgplan van 16 januari 2020.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 10 april 2020.
Vanwege de sluiting van de rechtbank in verband met de maatregelen rond het coronavirus zijn de volgende personen (conform de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. Corona) telefonisch door de rechtbank gehoord:
- de advocaat, mr. R.M. Baldew;
- de [specialist ouderengeneeskunde] ;
- een verpleegster van de afdeling, in bijzijn van cliënt.

Standpunten ter zitting

De cliënt heeft ter zitting aangegeven dat het goed gaat met hem, maar dat hij zich tegelijkertijd afvraagt of deze situatie nodig is. Client zegt dat hij een eigen huis heeft in [geboorteplaats] en dat hij daar graag naar toe wilt en daar ondersteuning en begeleiding wil krijgen en verzorgd wil worden. Bovendien kan cliënt door zijn kinderen regelmatig bezocht worden. Client wil absoluut niet langer blijven. Als hij langer moet blijven hoeft het leven voor hem niet meer.
De arts heeft naar voren gebracht dat cliënt op 8 april 2020 te horen heeft gekregen dat ook uit genetisch onderzoek is gebleken dat hij aan de ziekte van Huntington lijdt. Eerder was deze diagnose al gesteld op basis van het klinisch beeld bij cliënt. Client heeft toen aangegeven dat hij deze diagnose accepteert. De vraag is echter of ook sprake zal zijn van voldoende ziektebesef nu de diagnose zeer recent bekend is geworden. Client zegt naar huis te willen en daarvoor zorg geregeld te hebben. Uit navraag blijkt echter dat dit niet het geval is. Client heeft veel hulp nodig want het regieverlies is zichtbaar aanwezig en daardoor kan cliënt geagiteerd en agressief reageren. Er is 24-uurs toezicht nodig. Client kan alleen met een machtiging op grond van de Wzd op deze afdeling verblijven.
De verpleegster heeft naar voren gebracht dat een verblijf thuis met zorg niet meer mogelijk is, gelet op de zorgbehoefte van cliënt en het feit dat hij in het verleden zorg heeft geweigerd. Er is gesproken over een plaatsing in de [instelling] in [geboorteplaats] , maar de verwachting is dat hij vandaar uit naar zijn eigen huis zal vertrekken omdat dat dan dichtbij is. Als hij dat doet kan er onrust ontstaan in de familie. Verblijf in [instelling] kan ook alleen met een machtiging op grond van de Wzd.
De advocaat heeft zich op het standpunt gesteld dat cliënt met zorg naar huis wilt nu de diagnose Huntington definitief is en dat cliënt niet inziet waarom hij langer moet blijven. Zijn vrouw staat niet open voor een terugkeer naar huis of naar [geboorteplaats] en cliënt weet dat en is daar boos over. De advocaat concludeert tot afwijzing van het verzoek. De advocaat heeft verder aangegeven dat de ziekte van Huntington onder de Wvggz valt, zodat geen rechterlijke machtiging op grond van de Wzd kan worden verleend.

Feiten

Client verblijft in de instelling op grond van de beschikking van deze rechtbank van 26 november 2019 waarbij de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf van cliënt in een psychiatrisch ziekenhuis heeft verleend, geldend tot en met 26 mei 2020.

Beoordeling

Het verzoek in deze zaak is ingediend door het CIZ en (dus) gebaseerd op de Wet Zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijke gehandicapte cliënten (Wzd).
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat de cliënt lijdt aan de ziekte van Huntington. Er is geen discussie over dat deze ziekte een psychische stoornis is en niet kan worden aangemerkt als een psychogeriatrische ziekte. Dat brengt mee dat op deze ziekte de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) van toepassing is.
Gelet op artikel 1 lid 4 Wzd kunnen bij AMvB ziekten en aandoeningen worden aangewezen die voor de toepassing van de Wzd en de daarop berustende bepalingen worden gelijkgesteld met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking indien:
deze ziekten en aandoeningen dezelfde gedragsproblemen of regieverlies als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap kunnen veroorzaken;
de benodigde zorg in verband het deze gedragsproblemen of regieverlies vergelijkbaar is met de zorg die nodig is bij een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap;
deze gedragsproblemen kunnen of dit regieverlies kan leiden tot ernstig nadeel.
Op 20 september 2019 heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het voornemen kenbaar gemaakt onder andere de ziekte van Huntington aan te merken als een in artikel 1, vierde lid, Wzd bedoelde ‘gelijkgestelde aandoening’, door een wijziging van het Besluit Zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijke gehandicapte cliënten (Bzd). Cliënten met deze gelijkgestelde aandoening zullen dan binnen het toepassingsbereik van de Wzd kunnen vallen. Volgens dit voornemen wordt die wijziging van het Bzd in het eerste kwartaal van 2020 verwacht.
Over (onder andere) de ziekte van Huntington wordt in het voornemen opgemerkt dat een deel van de mensen met deze ziekte in ggz-instellingen verblijft, omdat hun zorgvraag het meest overeenkomt met mensen in de psychiatrie. Dit betreft doorgaans in een vroeg stadium van de ziekte. In een later stadium vertonen zij over het algemeen dezelfde gedragsproblematiek of hetzelfde regieverlies als mensen met een psychogeriatrische stoornis en verblijven zij vaak in verpleeghuizen. Uit het voornemen van het Ministerie blijkt verder dat met de wijziging van het Bzd personen met deze problematiek in beide wetten een plek krijgen, naar gelang hun zorgbehoefte. Afhankelijk van het ziekteverloop kan beoordeeld worden welk wettelijke regime op dat moment van toepassing moet zijn. Het aanwijzen van gelijkgestelde aandoeningen zou op die manier bijdragen aan passende zorg.
De bedoelde wijziging van het Bzd is op dit moment nog niet tot stand gekomen.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is voorts gebleken dat bij cliënt de cognitieve beperkingen en het verlies aan regie voorop staan. Hij heeft 24/7 zorg en ondersteuning nodig. Een terugkeer naar huis is niet meer aan de orde omdat cliënt niet in staat is voor zichzelf te zorgen. Het is niet waarschijnlijk dat dit beeld in de toekomst nog zal verbeteren, gelet op het progressieve ziektebeeld. De rechtbank is van oordeel dat bij cliënt sprake is van de ziekte van Huntington en dat dit zich zodanig presenteert dat is voldaan aan de eisen die worden genoemd in artikel 1 lid 4 Wzd en dat sprake is van een psychogeriatrische aandoening. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het gerechtvaardigd is om vooruit te lopen op het van kracht worden van de AMvB en de Wzd hier van toepassing te achten.
Daarbij komt dat de rechtbank van oordeel is dat de stoornis van cliënt een ernstig nadeel voor hem oplevert dat niet anders dan met een opname kan worden afgewend. De arts heeft ter zitting aangegeven dat het verblijf in de huidige instelling op de afdeling Huntington alleen gecontinueerd kan worden met een machtiging op grond van de Wzd. Indien een zorgmachtiging op grond van de Wvggz zou worden toegewezen zou cliënt moeten verhuizen naar een Wvggz accommodatie en niet kunnen blijven wonen op de in Huntington gespecialiseerde afdeling waar cliënt nu verblijft. De rechtbank acht het om deze reden ook in het belang van cliënt om vooruit te lopen op het van kracht worden van de Amvb en de Wzd hier toe te passen.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is verder gebleken dat sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel dat bestaat uit:
- ernstige psychische schade;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- de situatie dat cliënt met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept.
Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden is opname in een accommodatie noodzakelijk. Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
Anders dan door het CIZ is verzocht, kan een eerste rechterlijke machtiging tot opname en verblijf onder de Wzd worden verleend voor de duur van ten hoogste zes maanden. Pas indien een cliënt al op grond van een machtiging tot opname en verblijf onder de Wzd in een accommodatie verblijft, kan de rechtbank een eerstvolgende machtiging tot opname en verblijf verlenen met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren ten aanzien van cliënten met een psychogeriatrische aandoening.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een (eerste) rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal worden verleend voor de duur van zes maanden.

Beslissing

De rechtbank:
verleent een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van:

[de man]

geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ,
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 10 oktober 2020.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.F. Bouwman, rechter, bijgestaan door
F.A.M. Vreeswijk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 april 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.