ECLI:NL:RBDHA:2020:3800
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en betrof een man, geboren in 1990, die momenteel verblijft in een zorginstelling. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van de bijzondere omstandigheden die zijn ontstaan door de coronamaatregelen, waardoor de zitting telefonisch is gehouden.
De betrokkene heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij last heeft van stemmen en verwardheid, maar dat hij graag in de zorginstelling wil blijven om te voorkomen dat hij op straat belandt. De psychiater heeft bevestigd dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, wat de noodzaak voor verplichte zorg onderstreept. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat verplichte zorg noodzakelijk is om het ernstig nadeel af te wenden.
De rechtbank heeft de verzoeken tot verplichte zorg beoordeeld en geconcludeerd dat de voorgestelde zorgmaatregelen, waaronder het toedienen van medicatie en het verrichten van medische controles, noodzakelijk zijn. De zorgmachtiging is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 10 oktober 2020. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. Deze beschikking is gegeven door rechter O.F. Bouwman, bijgestaan door griffier F.A.M. Vreeswijk, en is uitgesproken ter openbare zitting.