ECLI:NL:RBDHA:2020:3781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 / 5045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag wegens onvoldoende bewijs van doel en omstandigheden van verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. Eisers, een echtpaar met de Indiase nationaliteit, hadden een aanvraag ingediend voor een visum om familie te bezoeken in Nederland. De minister heeft de aanvragen afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf. De rechtbank oordeelt dat het aan eisers is om het doel van hun reis aannemelijk te maken, en dat de door hen overgelegde documenten en verklaringen niet voldoende zijn om de twijfels van de minister weg te nemen. De rechtbank wijst erop dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd van hun sociale en economische binding met India, wat essentieel is voor de beoordeling van hun visumaanvraag. Bovendien is de rechtbank van mening dat de minister niet verplicht was om eisers voorafgaand aan de beslissing te horen, aangezien het aan hen was om de benodigde informatie te verstrekken. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvragen terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door rechter J.L.E. Bakels, in aanwezigheid van griffier G.A. Verhoeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5045

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer] ,

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer] ,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).

Procesverloop

Bij besluiten van 23 januari 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers voor een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2020.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is referent, de heer [A] , verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1967 en heeft de Indiase nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 1970, tevens met de Indiase nationaliteit en de echtgenote van eiser. Eisers hebben aanvragen ingediend voor een visum kort verblijf bij referent.
2. Met de primaire besluiten heeft verweerder de aanvragen afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. In het bestreden besluit heeft verweerder tevens tegengeworpen dat eisers een geringe sociale en economische binding met India hebben en een tijdige terugkeer om die reden niet is gewaarborgd.
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren aan dat het onderbouwen van de relatie met referent moeilijk is omdat foto’s maken in India vroeger een zeldzaamheid was. Eisers betogen verder dat uit de aanwezigheid van familieleden in India een sociale binding volgt. Ouders en kinderen blijven in India bij elkaar wonen en dragen voor elkaar zorg waardoor eisers een sociale band met hun kinderen hebben ondanks dat de kinderen (jong)volwassen zijn. Ter nadere onderbouwing van de sociale binding overleggen eisers een afschrift van de geboorteakte van een van hun kinderen en betalingen van schoolgelden. Ten aanzien van de economische binding voeren eisers aan dat voldoende stukken zijn overgelegd van hun eigen landbouwbedrijf en een vast inkomen in India. In beroep overleggen eisers recente bankgegevens waaruit blijkt dat eisers gebonden zijn aan het bedrijf en voldoende inkomsten ontvangen. Daarnaast heeft referent in het verleden meerdere malen anderen uitgenodigd en zijn zij binnen de daarvoor gegeven periode teruggekeerd naar India. Gelet hierop had verweerder moeten vertrouwen op referent en de aanvragen moeten toekennen. Tot slot voeren eisers aan dat zij voorafgaand aan het nemen van de primaire besluiten en het bestreden besluit hadden moeten worden gehoord.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Een aanvraag voor een visum kort verblijf wordt onder meer getoetst aan artikel 32 van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode).
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel ii, van de Visumcode wordt een visum geweigerd indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode wordt een visum geweigerd indien er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.
4.2.
In de begeleidende brief bij de aanvragen hebben eisers aangegeven op familiebezoek te gaan bij de broer van eiser, referent. In bezwaar hebben eisers ter aanvulling hierop verklaard dat er geen bloedverwantschap is tussen hen en referent maar hun families al sinds decennia bevriend zijn en men in India wel spreekt van familie of familievrienden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de afgelegde verklaringen tegenstrijdig zijn en ondanks de culturele achtergrond van eisers mag worden verwacht dat bij de aanvragen verklaringen worden afgelegd die de feitelijke omstandigheden correct weergeven.
4.3.
De rechtbank overweegt dat uit de afgelegde verklaringen onduidelijkheden blijken over de relatie tussen eisers en referent. Uit het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:862) volgt dat verweerder bij het onderzoek van een visumaanvraag over een ruime beoordelingsmarge beschikt om te bepalen of een van gronden voor weigering van een visum aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Het is daarom aan de aanvrager van een visum om de voor de beoordeling van zijn aanvraag nodige informatie te verstrekken die de twijfel kunnen wegnemen.
4.4.
Eisers zijn er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om de twijfel weg te nemen. Zij hebben in bezwaar gesteld dat referent hen in juni 2018 in India heeft bezocht en dit onderbouwd met het paspoort van referent waarop een aankomst- en vertrekstempel van de Indiaanse immigratiedienst rond juni 2018 is aangebracht. Uit de paspoortstempels blijkt echter niet dat referent in juni 2018
eisersheeft bezocht. Ook de verklaring over de duiding van een familievriend is zonder meer onvoldoende om de relatie aannemelijk te maken. Het lag op de weg van eisers om van de relatie of het gestelde bezoek meer bewijsstukken te overleggen, zoals foto’s, brieven, danwel e-mail, sms- of WhatsAppberichten waaruit de vriendschapsband blijkt. De enkele stelling dat het in India zeldzaam is om foto’s te maken, is onvoldoende.
4.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet gehouden was om eisers voorafgaand aan het nemen van de primaire besluiten te horen. Het is gelet op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan eisers om bij een aanvraag de benodigde gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op een aanvraag nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. Voorts wordt ingevolge artikel 14, eerste lid, onder a, van de Visumcode van de aanvragers van een visum verlangd dat diegene documenten verstrekt waaruit het doel van de reis blijkt. De Visumcode omschrijft voor gevallen als onderhavig als bewijsstuk onder meer een uitnodiging van de gastheer – bijlage II, onder A, punt 3a, van de Visumcode. Op grond van artikel 3:2 van de Awb is verweerder weliswaar gehouden om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren, maar de onderzoeksplicht van verweerder strekt niet zo ver dat na een gebrekkige gegevensverstrekking alles in het werk moet worden gesteld om de gegevens zelf te verkrijgen.
4.6.
Ook het betoog dat referent zich eerder als referent heeft gesteld en in die gevallen de betrokkenen tijdig zijn teruggekeerd naar India, maakt het bestreden besluit niet onrechtmatig. Elke aanvraag wordt immers beoordeeld naar de individuele omstandigheden.
4.7.
De conclusie is dat verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de relatie tussen eisers en referent niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt. Eisers hebben hierdoor het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet aangetoond. Onder deze omstandigheden heeft verweerder het visum kort verblijf mogen weigeren.
5. Gelet op het bepaalde in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode wordt een aanvraag reeds afgewezen als de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Reeds daarom kan hetgeen is aangevoerd in het kader van de sociale en economische binding met India buiten beschouwing blijven.
6. Met betrekking tot de stelling van eisers dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Met in achtneming van hetgeen is overwogen onder 4.4 en 4.5, is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordeed.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 23 april 2020.
de rechter is verhinderd te
ondertekenen
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.