ECLI:NL:RBDHA:2020:3748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor bedrijfsvaartuigen en de rechtsgeldigheid van omruil van ligplaatsvergunningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vergunningverlening voor een bedrijfsligplaats aan de derde partij, IDD, door het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiser, die een rederij exploiteert en zelf vergunninghouder is van ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder dat het bezwaar van eiser tegen de vergunningverlening ongegrond verklaarde. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de vergunningverlening, stellende dat de vaarbewegingen van zijn boten zouden worden bemoeilijkt en dat de omruil van een terrasbootvergunning voor een bedrijfsvaartuig in strijd is met de Bedrijfs- en Pleziervaartuigenverordening Leiden 2017.

De rechtbank overweegt dat de vergunningverlening door verweerder niet in strijd is met de verordening, aangezien er door de omruil een ligplaats vrijgekomen is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ruil niet mogelijk was, en de rechtbank oordeelt dat de gemeenteraad de omruil heeft goedgekeurd. De rechtbank concludeert dat de vergunningverlening in overeenstemming is met de doelstellingen van de verordening en dat er geen onzorgvuldigheden zijn geconstateerd in de besluitvorming van verweerder.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan, maar zal later alsnog worden gepubliceerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6843

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [h.o.d.n.], te [vestigingsplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], h.o.d.n. [h.o.d.n.], te [vestigingsplaats].
(gemachtigde: mr. V.L.T. van Roy).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (hierna: vergunninghouder of IDD) een bedrijfsligplaatsvergunning aan de [adres 1] voor bepaalde tijd (5 jaar) verleend.
Bij besluit van 1 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.
Eiser, die een rederij exploiteert, is vergunninghouder van ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen aan de [adres 1]. IDD, naast eiser gevestigd aan de [adres 1], beschikte in [plaats] sinds 1999 over een ligplaatsvergunning voor een terrasboot voor onbepaalde tijd die lag in het water voor zijn bedrijfspand en over een bedrijfsligplaatsvergunning voor onbepaalde tijd aan de [adres 2]. Die laatste vergunning is door IDD opgegeven. IDD, die ook een rederij exploiteert, heeft op 30 oktober 2018 een aanvraag gedaan voor een bedrijfsligplaatsvergunning voor bepaalde tijd (5 jaar) voor het gebied aan de [adres 1] in ruil voor een ligplaatsvergunning voor een terrasboot. Met een bedrijfsvaartuig wil IDD dinerend rondvaren door [plaats] grachten realiseren. Bij het primaire besluit is die vergunning verleend.
2. In geschil is of verweerder aan IDD een bedrijfsligplaatsvergunning mocht verstrekken. Eiser vindt van niet omdat tijdens het aan- of afmeren van het schip van IDD de vaarbewegingen van zijn boten moeilijker worden.
3. Eiser voert aan dat het omruilen van een vergunning voor een terrasboot voor een vergunning voor een bedrijfsvaartuig in strijd is met de strekking en het doel van de Bedrijfs- en Pleziervaartuigenverordening Leiden 2017 (de Verordening). Alleen via een loting zou een ligplaatsvergunning kunnen worden uitgegeven zonder de volgens de Verordening noodzakelijk geachte wachtlijst te doorkruisen. Voorts wordt aangevoerd dat in het verleden de terrasbootvergunning onderdeel uitmaakte van een terrasvergunning, en dit terras sindsdien in gebruik is door een andere ondernemer Leids Beleg. Van een echte omruil is dus geen sprake.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen nadeel ondervindt van de ruil, omdat door deze ruil een bedrijfsligplaatsvergunning aan de [adres 2] vrijkomt. IDD zou zijn terrasboot niet hebben opgeheven zonder deze ruil. De gemeenteraad heeft deze handelswijze bovendien bestendigd door de Verordening, met als bijlage het Ligplaatsenplan, vast te stellen. Eiser heeft gebruik gemaakt van zijn recht op inspraak voorafgaand aan de vaststelling van de Verordening.
5. IDD weerspreekt het betoog van eiser. De situatie rond een eventueel terras van Leids Beleg valt buiten de bestreden vergunning. Die vergunning is wel degelijk in lijn met strekking en doel van de Verordening. Immers met het opgeven door IDD van de bedrijfsligplaatsvergunning aan de [adres 2] is opnieuw uit te geven ligplaats vrijgekomen. IDD wijst er op dat de nadere regels omtrent vergunningverlening nog niet zijn vastgesteld en de systematiek rond de nog niet in werking getreden wachtlijst, kunnen thans geen rol spelen bij de besluitvorming. Doorkruising van de systematiek is dus niet aan de orde, aldus IDD.
6.
Wettelijk kader
Bedrijfs- en Pleziervaartuigenverordening Leiden 2017
Artikel 5 Verbodsbepalingen
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college met enig vaartuig of ander drijvend voorwerp een ligplaats in het openbaar water in te nemen.
Het is verboden om buiten de daarvoor in het ligplaatsenplan aangewezen passantenhavens, op een vaartuig, niet zijnde een woonschip, te overnachten of het tijdelijk of permanent als woon- of nachtverblijf te gebruiken.
(…)
Hoofdstuk 5 Bedrijfsvaartuigen
Artikel 16 Nadere regels omtrent vergunningverlening
Het college stelt nader regels met betrekking tot het proces van vergunningverlening, waaronder begrepen - maar niet beperkt tot - de vorm en inhoud van de aanvraag, de verdelings- en verleningssystematiek en de wachtlijst en de wijze van hanteren daarvan.
(…)
Bijlage 1 Ligplaatsenplan Bedrijfs- en Pleziervaartuigen 2017
Bladzijde 13, tweede alinea
“Blauwpoortshaven, Turfmaktzijde In dit deel van de Blauwpoortshaven liggen nu drie terrasboten. De uitbater van de terrasboot direct naast de Blauwpoortsbrug heeft de wens uitgesproken om deze terrasboot op te geven in ruil voor het aldaar afmeren van zijn bedrijfsvaartuig dat nu een ligplaats heeft in de [adres 2]. Voor de terrasboot is in het verleden een ligplaatsvergunning op basis van de Verordening op de bedrijfsvaartuigen 2010 afgegeven. Er zijn in beginsel geen bezwaren om de terrasboot op die locatie te laten vervallen en deze te vervangen voor een bedrijfsvaartuig met veel geringere afmetingen. Deze wijziging wordt met dit ligplaatsenplan dan ook doorgevoerd. Dit heeft wel tot gevolg dat de ligplaats in de [adres 2] van het betreffende bedrijfsvaartuig komt te vervallen, zie daarover ook hieronder onder [adres 2].”
7.1.
Niet in geschil is dat het college nog geen nadere regels als bedoeld in artikel 16 van de Verordening heeft vastgesteld. Voorts is niet langer in geschil dat de afmetingen van het bedrijfsvaartuig minder zijn dan van de opgeheven terrasboot.
7.2.
Waar het betoog van eiser ertoe strekt dat aan IDD voor de opgeheven terrasboot geen ligplaatsvergunning was verstrekt zodat een ruil niet mogelijk is, overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de bijlage bij de Verordening ten onrechte is vermeld dat voor de terrasboot van IDD in het verleden een ligplaatsvergunning op basis van de Verordening op de bedrijfsvaartuigen 2010 is afgegeven. Het betoog faalt.
7.3.
De rechtbank deelt het standpunt van IDD dat voor zover eiser in het beroepsgronden het terras van Leids Beleg betwist, dit terras geen onderdeel uitmaakt van de ligplaatsvergunning en de daartegen aangevoerd grond buiten dit geschil valt.
7.4.
De hoofdgrief van eiser is dat verweerder met de vergunningverlening de systematiek van de Verordening doorkruist. Deze grief treft geen doel. Weliswaar heeft verweerder nog geen nadere regels omtrent verdelings- en verleningssystematiek bepaald, maar daarentegen heeft de gemeenteraad in een bijlage bij de Verordening ingestemd met de omruil van de vergunningen in de situatie van IDD. Eiser heeft de gemeenteraad over die omruil zijn afwijzende zienswijze gegeven, maar de raad heeft die niet overgenomen. Uit het proces van besluitvorming blijkt dat met de in artikel 16 geschetste aandachtspunten rekening is gehouden. Eiser heeft niet bestreden dat zijn plaats op de in de praktijk gehanteerde wachtlijst er niet toe zou hebben kunnen leiden dat wanneer de bedrijfsligplaatsvergunning na loting zou zijn uitgegeven, die aan eiser zou hebben kunnen toevallen. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat er door het opgeven door IDD van zijn bedrijfsligplaatsvergunning aan de [adres 2] er feitelijk een ligplaats is vrijgekomen, wat zonder de ruilconstructie niet het geval zou zijn geweest. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Dat uit door eiser met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur opgevraagde informatie blijkt dat bij de ambtelijke voorbereiding kritische kanttekeningen over de procedure zijn geplaatst en verweerder die niet heeft overgenomen, betekent niet dat er onzorgvuldig is gehandeld. Verweerder heeft bij de besluitvorming een zelfstandige eindverantwoordelijkheid. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat overeenkomstig doel en strekking van de Verordening is gehandeld. Het bestreden besluit kan de rechterlijke toets doorstaan.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 april 2020 door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.