ECLI:NL:RBDHA:2020:3708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, die was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 41,97%. Eiseres betoogde dat haar psychische en lichamelijke klachten door de verzekeringsarts waren onderschat en voerde een medische expertise aan ter ondersteuning van haar standpunt. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door eiseres ingebrachte medische expertise geen aanleiding gaf om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank concludeerde dat de toekenning van de WIA-uitkering op goede gronden was gedaan en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. L. Goudkade),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente)
.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
13 februari 2019 eiseres een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
Bij besluit van 19 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus heeft er met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres was laatstelijk werkzaam als contractbeheerder voor gemiddeld 38,41 uur per week. Na einde dienstverband is aan haar een uitkering in gevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Eiseres heeft zich op 15 februari 2017 vanuit de WW ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten ten gevolge van een zwangerschap, die op medische gronden is afgebroken. Aan haar is per gelijke datum een ZW-uitkering toegekend wegens zwangerschapsklachten.
1.2.
Bij besluit van 21 augustus 2017 heeft verweerder het ZW-uitkeringspercentage verlaagd van 75% naar 70% op de grond dat er geen direct verband meer bestond tussen de arbeidsongeschiktheid van eiseres en haar zwangerschapsklachten. Na de eerstejaars ZW-beoordeling werd eiseres bij besluit van 14 februari 2018 vanaf 13 februari 2018 geschikt geacht voor haar eigen werk. Het bezwaar van eiseres tegen deze beslissing is bij het besluit van 26 maart 2018 gegrond verklaard, nadat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) had aangescherpt en had geconcludeerd dat het eigen werk van eiseres niet haalbaar was. Het gevolg van deze beslissing was dat eiseres vanaf 13 februari 2018 doorlopend arbeidsongeschikt werd geacht voor haar eigen werk. De stilzetting van de ZW-uitkering is ongedaan gemaakt.
1.3.
Op 17 mei 2018 is een nieuwe FML opgesteld. Daarop is een arbeidsdeskundig onderzoek gevolgd, waarin werd geconcludeerd dat eiseres op 14 februari 2018 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat ze ziek werd. Bij besluit van 6 juni 2018 werd haar ZW-uitkering daarom alsnog beëindigd per toekomende datum en wel per 7 juli 2018. Het bezwaar van eiseres tegen deze beslissing is gegrond verklaard bij besluit van 29 november 2018. De stilzetting van de ZW-uitkering per 7 juli 2018 is ongedaan gemaakt.
2.1.
Op 10 januari 2019 heeft er medisch onderzoek plaatsgevonden in het kader van een ‘toetsing verbetering belastbaarheid tweede ziektejaar’. Op 2 februari 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.
2.2.
Bij het primaire besluit is deze uitkering aan eiseres toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 41,97%. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres betoogt dat haar psychische en lichamelijke klachten zijn onderschat. Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres een medisch expertise ingewonnen bij de Medisch Advies Groep. In dit rapport van 22 januari 2020 wordt geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn om aanvullende beperkingen op te nemen. Volgens eiseres is zij niet geschikt voor de geduide functies.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het is vaste rechtspraak dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
Eiseres is, vergezeld van haar man, op 10 januari 2019 door de primaire arts op het spreekuur gezien. Zij heeft van haar bevindingen op 16 januari 2019 een rapport uitgebracht, dat is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De primaire arts heeft dossierstudie gedaan en eiser eiseres onderzocht. Voor lichamelijk onderzoek zag zijn geen aanleiding, omdat eiseres dit niet zinvol en wel belastend achtte. De arts acht de claimklachten grotendeels plausibel. Op basis van de dossiergegevens en eigen bevindingen heeft de primaire arts de diagnoses fibromyalgie en depressie gesteld. De eerder opgestelde FML is aangescherpt vanwege toegenomen psychische klachten en de recent vastgestelde fibromyalgie. De primaire arts heeft geen aanleiding gezien voor een medische urenbeperking, gezien de reeds opgenomen beperkingen op psychisch en lichamelijk vlak, maar wel voor een beperkingen ten aanzien van avond- en nachtdiensten op energetische gronden.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 19 juli 2019 een rapport uitgebracht. In dit rapport komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat de primaire arts bij het opstellen van haar rapport zorgvuldig te werk is gegaan door de conclusie te baseren op de anamnese, het medisch onderzoek en de in het dossier reeds beschikbare informatie, inclusief die van de behandelend sector. De door eiseres zelf opgestelde lijst met beperkingen is ter kennisneming aangenomen, nu deze niet door een verzekeringsarts was opgesteld. De verzekeringsarts b&b volgt de primaire arts in de aangenomen beperkingen. Hiermee wordt naar zijn oordeel in voldoende mate rekening houden met de aanwezige pathologie.
4.4.
De door eiseres ingebrachte medische expertise van 22 januari 2020 is opgesteld door verzekeringsarts Erdogan. Deze heeft dossierstudie gedaan en eiseres gezien op het spreekuur. De tijdens zijn onderzoek door eiseres aangegeven pijnklachten aan polsen en vingers staan naar zijn mening in verband met de bij haar vastgestelde fibromyalgie. Onder verwijzing naar de richtlijn “Reumatische ziekten: Fibromyalgie” van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie is hij van mening dat er aanvullende beperkingen op de items 4.3 en 4.9 in de FML moeten worden opgenomen om repetitieve werkzaamheden te voorkomen. Verder acht hij een urenbeperking nodig. Eiseres geeft consistent aan dat haar slaap gestoord is door de psychische klachten en ondervonden pijnklachten. Uit het dagverhaal komt naar voren dat eiseres weliswaar invulling geeft aan haar dag, maar overdag regelmatig moet rusten.
4.5.
Op 26 februari 2020 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op deze expertise. Hij constateert dat er geen nieuwe medische gegevens naar voren komen. Bij het lichamelijk onderzoek zijn geen functionele beperkingen naar voren gekomen; zo is de fijne motoriek intact evenals de knijpkracht. De andere inschatting van de belastbaarheid acht de verzekeringsarts b&b bij kritische beoordeling van de aanwezige feiten niet goed te onderbouwen. Aan de genoemde richtlijn kunnen geen beperkingen worden ontleend, aangezien deze altijd individueel moeten worden bepaald. Ook de noodzaak voor een verdergaande urenbeperking ziet hij niet onderbouwd. Hij wijst erop dat uit het dagverhaal een goed gevulde dagindeling naar voren komt en ziet geen structurele langdurige rustmomenten over de dag. Ook wordt bij onderzoek noch door de primaire arts noch door de verzekeringsarts Erdogan een acuut zieke vermoeide vrouw gezien.
4.6.
Zowel de primaire arts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier bestudeerd, medisch onderzoek verricht en informatie van de behandelend sector in de beoordeling betrokken. Alle door eiseres geuite gezondheidsklachten zijn kenbaar in de beoordeling van de verzekeringsarts b&b betrokken. Gelet hierop, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
4.7.
Verder bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. De door eiseres ingebrachte medische expertise is daarvoor onvoldoende. De verzekeringsarts b&b heeft toereikend gemotiveerd waarom de in de expertise gestelde noodzaak tot het aannemen van extra beperkingen geen doel treft. Voor het aannemen van beperkingen is naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een toereikende objectief-medische onderbouwing noodzakelijk. [1] De rechtbank stelt vast dat de gestelde extra beperkingen niet met objectief medische gegevens zijn onderbouwd. Verzekeringsarts Erdogan baseert zich enerzijds op de (subjectieve) klachtenbeleving van eiseres en verwijst anderzijds naar aanbevelingen gedaan in de richtlijn “Reumatische ziekten: Fibromyalgie”, waarvan niet wordt onderbouwd dat deze in het geval van eiseres ook daadwerkelijk aan de orde zijn. Deze richtlijn is bovendien geen verzekeringsgenees-kundige richtlijn en kan niet bepalend zijn voor vaststelling van de specifieke beperkingen die voor eiseres gelden. [2] In dat kader is nog van belang dat volgens vaste rechtspraak het enkele feit dat een bepaalde diagnose is gesteld niet automatisch kan leiden tot het aannemen van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek.
4.8.
De rechtbank onderschrijft daarom de medische grondslag van het bestreden besluit.
5. Met betrekking tot de arbeidsdeskundige beoordeling overweegt de rechtbank als volgt. Op basis van de FML van de primaire arts zijn de volgende functies geschikt geacht voor eiseres: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) en samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130. Ook zijn er nog twee reservefuncties geduid. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies.
6. Het vorenstaande betekent dat aan eiseres terecht en op goede gronden met ingang van 13 februari 2019 een WIA-uitkering heef toegekend, naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 41,97%.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 april 2020 door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4133.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4019.