In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, die was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 41,97%. Eiseres betoogde dat haar psychische en lichamelijke klachten door de verzekeringsarts waren onderschat en voerde een medische expertise aan ter ondersteuning van haar standpunt. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door eiseres ingebrachte medische expertise geen aanleiding gaf om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank concludeerde dat de toekenning van de WIA-uitkering op goede gronden was gedaan en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.