ECLI:NL:RBDHA:2020:3698
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoekster, die een V-nummer heeft. De verzoekster had eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was verleend met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij [A]. Deze vergunning is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met terugwerkende kracht ingetrokken, en de aanvraag voor wijziging naar een verblijfsvergunning op humanitaire gronden is afgewezen. De verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard door de staatssecretaris. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed is. Echter, in deze zaak is het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet langer voldaan wordt aan het connexiteitsvereiste zoals neergelegd in de Awb. Dit betekent dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen juridische basis is om het verzoek in behandeling te nemen.
De uitspraak is gedaan zonder dat partijen op een zitting zijn uitgenodigd, aangezien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl en is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.