In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die een V-nummer heeft, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 juni 2019, waarin hem een terugkeertermijn van 28 dagen is opgelegd. Tijdens de zitting op 11 maart 2020 hebben beide partijen zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard, zonder proceskostenveroordeling.
De rechtbank overweegt dat eiser betoogt dat hij te summier is gehoord en dat de staatssecretaris niet heeft gehandeld conform de vereisten uit het arrest Boudjlida van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Eiser stelt ook dat hem ten onrechte geen langere termijn voor vertrek is verleend. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris eiser voldoende gelegenheid heeft geboden om zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen. Eiser heeft slechts aangegeven dat hij bij terugkeer een gevangenisstraf vreest, zonder verdere bijzonderheden te noemen.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en dat de gegeven vertrektermijn van vier weken de wettelijk bepaalde maximale duur is. De rechtbank wijst erop dat op grond van de Vreemdelingenwet 2000 geen langere termijn kan worden verleend. De uitspraak is gedaan door rechter J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier J.F.A. Bleichrodt, en is op 11 maart 2020 verzonden aan de partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.