In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, maar deze aanvraag werd op 8 oktober 2018 afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet had aangetoond. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 26 juni 2019 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde.
Tijdens de zitting op 11 maart 2020 heeft eiseres aanvullende stukken overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar identiteit aan te tonen. De rechtbank stelde vast dat eiseres geen officiële identificerende documenten had overgelegd en dat de overgelegde onofficiële documenten, waaronder een Sudanese verblijfskaart en een kerkelijke huwelijksakte, niet substantieel bewijs opleverden. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat eiseres niet in bewijsnood verkeerde en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.
De rechtbank concludeerde dat, omdat de identiteit van eiseres niet was aangetoond, ook de familierechtelijke relatie met de referent niet kon worden vastgesteld. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. drs. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal later gepubliceerd worden op de website van de rechtspraak.