ECLI:NL:RBDHA:2020:3695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf wegens niet aangetoonde identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, maar deze aanvraag werd op 8 oktober 2018 afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet had aangetoond. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 26 juni 2019 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 11 maart 2020 heeft eiseres aanvullende stukken overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar identiteit aan te tonen. De rechtbank stelde vast dat eiseres geen officiële identificerende documenten had overgelegd en dat de overgelegde onofficiële documenten, waaronder een Sudanese verblijfskaart en een kerkelijke huwelijksakte, niet substantieel bewijs opleverden. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat eiseres niet in bewijsnood verkeerde en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.

De rechtbank concludeerde dat, omdat de identiteit van eiseres niet was aangetoond, ook de familierechtelijke relatie met de referent niet kon worden vastgesteld. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. drs. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal later gepubliceerd worden op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5634

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft aanvullende stukken overgelegd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is verschenen [A] , referent.

Overwegingen

1.
Eiseres stelt te zijn geboren op 1 januari 1993 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 31 mei 2018 heeft referent, de gestelde partner van eiseres, namens eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een mvv in het kader van nareis.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond. Eiseres heeft geen indicatieve documenten ten aanzien van haar identiteit overgelegd. Voorts is niet gebleken van redenen om bewijsnood aan te nemen. Subsidiair stelt verweerder dat eiseres de familierechtelijke relatie met referent niet heeft aangetoond. Uit het rapport van Bureau Documenten volgt dat de overgelegde kerkelijke huwelijksakte vals is bevonden.
2.1.
Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd. Eiseres heeft niet afdoende verklaard waarom zij niet in het bezit is of is geweest van officiële identificerende documenten. Eiseres heeft haar stelling, dat zij geen identiteitskaart heeft gehad als gevolg van haar militaire dienst en detentie, op geen enkele wijze onderbouwd met documenten. Voorts strookt deze stelling niet met verklaringen die referent tijdens zijn asielprocedure heeft gegeven met betrekking tot identificerende documenten en detentie. Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in bewijsnood verkeert. Nu de identiteit van eiseres niet vaststaat, kan niet worden beoordeeld of sprake is van een familierechtelijke relatie met referent.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiseres heeft voldoende toegelicht waarom zij niet over een Eritrees identiteitsdocument beschikt. Zij is tijdens haar vlucht uit Eritrea opgepakt en gedetineerd. Tijdens de militaire dienst, die volgde na haar detentie, beschikte eiseres niet over een identiteitskaart. Alleen in het geval van verplaatsing ontvangt zij een mobiliteitskaart, zoals het ambtsbericht van 2018 ook stelt. Nu eiseres Eritrea tijdens haar militaire dienst heeft ontvlucht, was zij op dat moment niet in het bezit van een identiteitskaart. De overgelegde Sudanese verblijfskaart, in combinatie met de verklaringen van eiseres en referent, is voldoende om de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie met referent aan te tonen dan wel aannemelijk te maken. Voorts kan het feit dat eiseres niet in staat is een identiteitsdocument te overleggen van voor haar arrestatie niet worden tegengeworpen nu uit het ambtsbericht blijkt dat toentertijd niet iedereen op het platteland beschikte over een identiteitsdocument en dit ook niet wettelijk verplicht was. Tot slot stelt eiseres dat verweerder ten onrechte twijfelt aan de authenticiteit van de overgelegde kerkelijke huwelijksakte. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op het in bezwaar overgelegde rapport van dhr. Schroder, ondanks dat dit rapport concrete aanknopingspunten levert om aan het onderzoek van Bureau Documenten te twijfelen. Als gevolg hiervan moet de kerkelijke huwelijksakte betrokken worden bij de beoordeling van de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie met referent.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Uit de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 mei 2018 (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:1508) blijkt dat de staatssecretaris een nieuwe vaste gedragslijn volgt bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen. Die vaste gedragslijn (de gedragslijn) is daarom ook van toepassing op de aanvraag van eiseres. De gedragslijn houdt in dat de staatssecretaris bij het ontbreken van officiële documenten over de gestelde familierelatie, onofficiële documenten bij zijn beoordeling betrekt en aanvullend onderzoek kan aanbieden. Hiervoor is, voor zover hier van belang, vereist dat de onofficiële documenten die de vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. Bij uitspraken van 27 februari 2019 (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:576) heeft de Afdeling de gedragslijn van de staatssecretaris bij het ontbreken van officiële documenten over de gestelde identiteit nader verduidelijkt. De staatssecretaris beoordeelt in de praktijk eerst of een vreemdeling die geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert, substantieel bewijs van zijn gestelde identiteit in de vorm van onofficiële documenten heeft overgelegd. Alleen als dat het geval is, komt de staatssecretaris toe aan de beoordeling of die vreemdeling substantieel bewijs van de gestelde familierelatie in de vorm van onofficiële documenten heeft overgelegd. De Afdeling vindt het niet onredelijk dat de staatssecretaris voor het aanbieden van aanvullend onderzoek eist dat een vreemdeling één of meer documenten overlegt die, objectief gezien, een begin van bewijs van de identiteit van die vreemdeling opleveren.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
In geschil is de vraag of eiseres haar identiteit en familierechtelijke relatie met referent heeft aangetoond dan wel aannemelijk heeft gemaakt.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd waaruit haar identiteit blijkt. Verweerder heeft conform voornoemde gedragslijn de overgelegde onofficiële (of indicatieve) documenten bij zijn beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de overgelegde kopie van een Soedanese verblijfskaart geen substantieel indicatief bewijs is om de identiteit van eiseres aan te tonen. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat dit document niet is afgegeven door de Eritrese autoriteiten en dat niet is gebleken op basis van welk brondocument de verblijfskaart is afgegeven.
5.3.
De rechtbank volgt verweerder voorts in zijn standpunt dat eiseres ten aanzien van identiteitsdocumenten niet in bewijsnood verkeert. Verweerder heeft de enkele stelling van eiseres dat zij geen identiteitskaart heeft omdat zij gedetineerd is geweest en in militaire dienst zat toen zij vluchtte onvoldoende mogen achten, omdat zij dit niet heeft onderbouwd. De verwijzing van eiseres naar een passage uit het ambtsbericht van mei 2014 over identiteitskaarten leidt evenmin tot een ander oordeel, nu het ontbreken van een identiteitskaart niet verklaart waarom zij ook geen enkel ander identificerend document kan overleggen.
5.4.
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de overgelegde kerkelijke huwelijksakte onterecht vals is bevonden overweegt de rechtbank als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het rapport van Bureau Documenten als deskundigenadvies aan verweerder moet worden aangemerkt ten behoeve van de uitvoering van diens bevoegdheden. Verweerder mag in beginsel van dat deskundigenadvies uitgaan. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet verweerder zich er wel van vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien dit het geval is, kan de uitkomst van het advies slechts met succes worden bestreden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het rapport van Bureau Documenten aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen en constateert dat eiseres geen contra-expertise heeft overgelegd. Het betoog van eiseres ter zitting dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht, nader toegelicht door de Afdeling in de uitspraak van 28 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:636), volgt de rechtbank niet. In deze zaak heeft verweerder als reactie op de verwijzing van eiseres naar het rapport van Schröder in het bestreden besluit mogen volstaan met een verwijzing naar de conclusie van Bureau Documenten, nu de verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dat er een grote verscheidenheid aan kerkelijke huwelijksakten in Eritrea is en het voor Bureau Documenten onmogelijk zou zijn om over vergelijkingsmateriaal van alle kerken in Eritrea te beschikken, zoals eiseres stelt onder verwijzing naar het artikel van Schröder, betekent op zichzelf nog niet dat Bureau Documenten niet in staat zou zijn een kerkelijke huwelijksakte te beoordelen en te concluderen dat het document niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Uit het rapport volgt dat Bureau Documenten de kerkelijke huwelijksakte heeft vergeleken met beschikbaar vergelijkingsmateriaal en volgt op basis waarvan het document vals is bevonden. Gelet op de deskundigheid van Bureau Documenten mag er in beginsel van uit worden gegaan dat bij de beoordeling van de kerkelijke huwelijksakte vergelijkingsmateriaal is gebruikt dat wat betreft plaats van afgifte vergelijkbaar is met het door eiseres overgelegde document.
6. Nu de identiteit van eiseres niet is aangetoond dan wel aannemelijk is gemaakt, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de familierechtelijke relatie met referent niet kan worden vastgesteld. Hetgeen in het kader van de familierechtelijke relatie naar voren is gebracht door eiseres in beroep behoeft dan ook geen bespreking meer.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier, op 16 april 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.