ECLI:NL:RBDHA:2020:3685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
AWB - 15 _ 19604 en AWB 15/19605
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een gezin uit Azerbeidzjan en de afwijzing door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een gezin uit Azerbeidzjan. De eisers, bestaande uit een vader, moeder en hun kinderen, hebben asiel aangevraagd op basis van vervolging vanwege hun politieke overtuiging en lidmaatschap van de Musavat partij. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hun aanvragen op 20 oktober 2015 afgewezen, zonder het Individueel Ambtsbericht (IAB) af te wachten. De rechtbank oordeelt dat deze handelwijze onzorgvuldig was, omdat het IAB cruciale informatie bevatte die de beoordeling van de asielaanvragen had kunnen beïnvloeden. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit blijven in stand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet in staat zijn geweest om hun relaas overtuigend te onderbouwen, en dat de door hen aangevoerde schrijnende omstandigheden niet voldoende zijn om een verblijfsvergunning te verlenen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers toegewezen, tot een bedrag van € 1312,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/19604 en AWB 15/19605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser, V-nummer [v-nummer 1]

[eiser 2], eiser 2, V-nummer [v-nummer 2]
[eiser 3] ,eiseres, V-nummer [v-nummer 3] , mede namens
[eiser 4] ,V-nummer [v-nummer 4]
tezamen eisers,
(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. J.M. Sidler en mr. C van der Zijde).

Procesverloop

Bij besluiten van 20 oktober 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Tevens heeft verweerder geen aanleiding gezien om een verblijfsvergunning regulier te verlenen op grond van artikel 14 van de Vw.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. Lonen, waarnemer voor hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Sidler. Als tolk is verschenen I. Celik.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. In dat kader zijn de stukken die ten grondslag liggen aan het Individueel Ambtsbericht van 24 juni 2016 en de aanvulling op het Individueel Ambtsbericht van
16 april 2018 door de rechtbank opgevraagd. Verweerder heeft deze stukken met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht overgelegd. De rechtbank heeft beslist dat de beperking van de kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven om kennis te nemen van deze stukken.
Op verzoek van eisers is het onderzoek ter zitting hervat op 5 februari 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van der Zijde. Als tolk is verschenen I. Celik. De rechtbank heeft na afloop van de zitting het onderzoek gesloten.
Na sluiting van het onderzoek zijn nieuwe stukken van eisers ontvangen, te weten de afwijzende beschikking inzake de aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van de ‘Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen’ (hierna: de Afsluitingsregeling) met het verzoek de beroepsgronden hieromtrent die reeds waren ingediend in onderhavige procedure, bij de beoordeling te betrekken.

Overwegingen

1. De na sluiting van het onderzoek door eisers ingediende stukken geven geen aanleiding het onderzoek te heropenen en zullen dus niet bij het onderzoek worden betrokken. Verweerder wordt met de inhoud van de overgelegde beslissing bekend verondersteld. Voorts is ter zitting van 5 februari 2020 reeds aangekondigd dat op korte termijn dit besluit zou worden genomen. Partijen hebben zich beide op het standpunt gesteld dat de door eisers in die procedure aangevoerde schrijnende omstandigheden in de onderhavige asielprocedure moeten worden betrokken. Eisers hebben daartoe beroepsgronden aangevoerd waar verweerder op heeft kunnen reageren en die ter zitting van 5 februari 2020 zijn besproken.
2. Eiser en eiseres zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] 1972 en [geboortedatum 2] 1976. Eiser 2, zoon [eiser 2] (hierna: de zoon) is geboren op [geboortedatum 3] 1999 en dochter Aygun Rustamova (hierna: de dochter) op [geboortedatum 4] 2006. Allen zijn Burger van Azerbeidzjan.
2.1
Eisers hebben een asielaanvraag ingediend. Zij hebben aan hun aanvraag ten grondslag gelegd dat eiser problemen heeft ondervonden vanwege zijn lidmaatschap van, en activiteiten voor, de Musavat partij. Naar aanleiding hiervan is hij van zijn werk ontslagen, bedreigd, meermaals aangehouden en valselijk beschuldigd van diefstal en bezit van verdovende middelen.
Eiseres en haar zoon zijn meermaals achtervolgd door twee onbekende personen. Eiseres heeft naar aanleiding van de activiteiten van eiser persoonlijk problemen ondervonden. De zoon is op school gekleineerd en buitengesloten. Tijdens de laatste arrestatie van eiser heeft hij kunnen ontsnappen door een agent om te kopen. Hierna heeft het gezin het land verlaten.
2.2
Verweerder onderscheidt in de relazen van eisers de volgende relevante elementen:
Ten aanzien van eiser:
In 2003 heeft eiser problemen gehad vanwege zijn activiteiten voor de Musavat partij. Hij is hierdoor ontslagen van zijn werk. Eiser heeft het ontslag aangevochten bij de rechtbank en is in het gelijk gesteld.
In oktober 2008 is eiser lid geworden van de Musavat partij.
Op 19 augustus 2013 zou eiser samen met hun kandidaat voor de presidentsverkiezingen een bijeenkomst organiseren. De politie heeft hen tegengewerkt door de toegangsweg naar de locatie te blokkeren.
Tijdens de presidentsverkiezingen op 15 oktober 2013 probeerden politieagenten burgers ertoe te bewegen op Aliyev te stemmen en dreigden dat hen iets zou overkomen als zij niet op Aliyev zouden stemmen. Eiser heeft een agent benaderd en hem verzocht het stemgebied te verlaten. Eiser stelt dat de agenten toen zijn naam hebben gelezen op zijn borst. Eiser was die dag waarnemer voor de Musavat partij. De volgende dag moest eiser verschijnen op het politiebureau, waar hem is verteld dat hij vaak is gewaarschuwd, hij de politiek moest verlaten en hij voortaan problemen zou ondervinden.
Op een dag werd eiser na zijn werk aangehouden door de politie en van diefstal beschuldigd. Eisers collega’s grepen in en uiteindelijk mocht eiser doorreizen.
Op 1 januari 2014 werd bij eiser thuis aangebeld door twee politieagenten en werd hij meegenomen naar het bureau. Eiser werd ervan beschuldigd die nacht een diefstal te hebben gepleegd. Uiteindelijk mocht eiser naar huis.
In februari 2014 kwam eiser opnieuw in contact met de politie, zij wilden hem verhoren vanwege een steekpartij die had plaatsgevonden op een plek die hij gepasseerd had.
Op 28 april 2014 werd eiser in de nacht thuis opgehaald en meegenomen naar het bureau. Hij werd beschuldigd van het gebruik en de verkoop van verdovende middelen. Na een uur te zijn vastgehouden mocht eiser naar huis. Toen eiser vertrok werd hem verteld dat de politie hem zou betrappen met verdovende middelen.
Op 29 april 2014 kwam de politie weer naar eisers huis en wilde ze zijn huis doorzoeken. Eiser stond dit niet toe, waarna de agenten weggingen met de opmerking dat zij de volgende keer met bewijs terug zouden komen.
Toen eiser op zijn werk was werd er naar zijn huis gebeld en tegen eiseres gezegd dat zij tegen eiser moest zeggen dat hij afstand moest nemen van de Musavat partij omdat anders de kinderen ontvoerd zouden worden.
Op 1 mei 2014 werd eiser door twee personen bij een bushalte opgewacht. Eiser moest in een auto stappen en werd meegenomen naar een plek buiten de stad. De mannen staken hun hand in eisers broekzak en haalden er een zakje uit. Zij zeiden dat zij verdovende middelen in eisers broekzak hadden gevonden. Eiser werd daarop meegenomen naar het politiebureau. In de nacht is eiser ontsnapt nadat hij een agent had omgekocht. Deze agent zei tegen eiser dat hij meteen moest vluchten omdat ze hem anders te pakken zouden krijgen.
Later heeft eiser van zijn vrouw gehoord dat ze ook op 2 mei 2014 bij hem thuis langs zijn geweest. Zijn huis is doorzocht en zijn vrouw is geduwd en geslagen.
Ten aanzien van eiseres:
13. De echtgenoot van eiseres is lid van de Musavat partij en heeft als gevolg hiervan problemen ondervonden, zie hiervoor bij eiser voor deze problemen.
13. Eiseres werd in de gaten gehouden en gevolgd door twee personen toen zij de kinderen naar school bracht en ophaalde.
13. Eiseres was op 2 mei 2014 alleen thuis met haar dochter. Er werd op de deur gebonkt waarna mensen naar binnen kwamen en vroegen waar eiser was. Eiseres is door deze mensen geslagen en buiten bewustzijn geraakt. Toen zij weer bijkwam zag eiseres dat haar kleding gescheurd was.
Ten aanzien van de zoon:
16. De vader van eiser 2 is lid van de Musavat partij en heeft als gevolg hiervan problemen ondervonden, zie hiervoor bij eiser voor deze problemen.
16. De zoon werd op school gekleineerd door leerkrachten die lid zijn van de partij van de president. Ook werd hij niet geselecteerd voor een wetenschappelijke kenniswedstrijd. Dit heeft te maken met zijn vaders lidmaatschap van de Musavat partij.
16. De zoon werd op weg naar school meermaals achtervolgd door twee onbekende personen. Hij denkt dat dit gebeurde om de telefonische bedreigingen die zijn vader ontving, kracht bij te zetten.
Elementen 1 tot en met 7, en element 17 zijn door verweerder geloofwaardig geacht. Elementen 8 tot en met 12 en elementen 14, 15 en 18 zijn door verweerder ongeloofwaardig geacht. Voor relevant element 13 en 16 wordt verwezen naar hetgeen verweerder hierover in de procedure van eiser heeft overwogen.
2.3
Verweerder heeft in deze zaak aanleiding gezien een Individueel Ambtsbericht (hierna: IAB) op te laten stellen. Verweerder heeft het IAB niet afgewacht en de asielaanvragen van eisers reeds bij besluiten van 20 oktober 2015 afgewezen en gesteld dat eisers op essentiële punten in het relaas tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Eisers hebben op 4 november 2015 beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het IAB is op
24 juni 2016 ingebracht. Eisers hebben tevens gronden gericht tegen de inhoud van het IAB, waarop verweerder het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verzocht te reageren. Bij bericht van 16 april 2018 heeft het ministerie van Buitenlandse zaken een aanvullend IAB opgesteld, waarbij is ingegaan op de bezwaren van eisers en de aanvullende vragen van verweerder zijn beantwoord.
3. Verweerder heeft in de aanvulling op het IAB geen aanleiding gezien zijn standpunt in beroep te wijzigen. Verweerder handhaaft de bestreden besluiten van 20 oktober 2015. Wel heeft verweerder in het verweerschrift zijn standpunt – met inachtneming van het IAB en de aanvulling daarop – nader toegelicht. Samengevat weergegeven stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers er niet in zijn geslaagd hun relaas met verklaringen aannemelijk te maken, nu op essentiële onderdelen tegenstrijdig is verklaard. Verweerder heeft mogen uitgaan van de juistheid van het IAB en de aanvulling daarop en deze ambtsberichten versterken in hoge mate het standpunt dat de relazen ongeloofwaardig zijn.
4. Op hetgeen door eisers is aangevoerd zal – voor zover relevant – in het hiernavolgende worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder op de asielaanvragen heeft beslist zonder het IAB af te wachten. Verweerder heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat een IAB wenselijk maar niet noodzakelijk was, het bericht niet op korte termijn verwacht werd en bij nadere bestudering van het dossier sprake was van dusdanige tegenstrijdigheden en ongeloofwaardigheden op essentiële punten van de relazen dat het afwachten van het IAB volgens verweerder niet noodzakelijk was.
In tegenstelling tot verweerder is de rechtbank van oordeel dat verweerder het IAB had moeten afwachten alvorens inhoudelijk op de asielaanvragen te beslissen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van het besluit ook zonder het IAB over voldoende kennis beschikte omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. De rechtbank acht dit onzorgvuldig en om die reden is het beroep reeds gegrond.
5.2
De rechtbank ziet echter aanleiding om de zaken finaal te beslechten en overweegt daartoe dat verweerder het IAB en de aanvulling daarop in beroep alsnog gemotiveerd bij de beoordeling heeft betrokken. Eisers hebben daar in de huidige procedure op kunnen reageren. De stukken zijn dan ook in de huidige procedure betrokken en partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten te formuleren en deze ter zitting (nader) toe te lichten.
5.3
De rechtbank dient eerst te beoordelen of het IAB en de aanvulling daarop inzichtelijk en concludent tot stand zijn gekomen, nu dit door eisers is betwist. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de staatssecretaris bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Indien een IAB het asielrelaas op essentiële punten weerspreekt, is het aan de vreemdeling om desgewenst het ambtsbericht te weerleggen.
5.4
Na inzage door de rechtbank in de onderliggende stukken van het IAB en de aanvulling daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder van de juistheid van het IAB en de aanvulling daarop heeft mogen uitgaan. De stukken die in dit kader door eisers zijn overgelegd, te weten een verklaring omtrent de eigendom van de woning, een schoolreglement, een overzicht van de semesterindeling van de school van de zoon en een artikel over vrijspraak voor de Musavatpartij in verband met asielfraude, leiden niet tot een ander oordeel. Daartoe acht de rechtbank van belang dat uit het overlegde document omtrent de eigendom van de woning slechts blijkt gedurende welke periode het gezin op dit adres ingeschreven heeft gestaan. De rechtbank volgt verweerder voorts in zijn constatering dat – als al kan worden uitgegaan van de authenticiteit van het artikel – het enkele feit dat één of meerdere verdachten van de Musavat partij zijn vrijgesproken in verband met grootschalige asielfraude dit nog niet betekent dat in het geheel geen sprake kan zijn geweest van asielfraude. Het overgelegde schoolreglement en de semesterindeling zijn onvoldoende om tot het oordeel te leiden dat niet van de juistheid van het IAB kan worden uitgegaan. Gelet op het voorgaande zijn eisers er niet in geslaagd het IAB en de aanvulling daarop te weerleggen. De stelling dat de berichtgeving in de aanvulling op het IAB tendentieus is, leidt niet tot een ander oordeel.
5.5
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank met de motivering in de voornemens, bestreden besluiten en het verweerschrift – met inachtneming van het IAB – elementen uit de relazen van eisers niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft in dat kader kunnen overwegen dat eiser en eiseres tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de gebeurtenissen op 28 april 2014. Zo heeft eiser verklaard dat hij pas op het politiebureau te horen kreeg waarvan hij beschuldigd werd, terwijl eiseres heeft verklaard dat eiser al werd beschuldigd toen de politie aan de deur kwam. Verweerder heeft bovendien kunnen tegenwerpen dat eiseres na confrontatie met deze tegenstrijdigheid in het nader gehoor haar verklaring heeft gewijzigd. Ook met betrekking tot de gebeurtenissen van
29 april 2014 is tegenstrijdig verklaard. Zo heeft eiser verklaard dat hij lawaai maakte en expres hard heeft gesproken, terwijl eiseres heeft verklaard dat eiser juist rustig was omdat zij niet wilden dat de buren hen zouden horen. Verweerder heeft het voorts ongerijmd kunnen achten dat de agenten zich door eiser lieten wegsturen. De verklaringen van eiser en eiseres verschillen eveneens ten aanzien van de dreigtelefoontjes en verweerder heeft het niet ten onrechte bevreemdingwekkend geacht dat eiser niet kan verklaren hoe vaak deze bedreigingen zouden hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser is gearresteerd en daarna buiten de stad werd gebracht om verdovende middelen in zijn broekzak te stoppen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van de in dit kader overgelegde foto niet vast is komen te staan door wie, wanneer en op welke plaats deze foto gemaakt is. Nu eisers hebben nagelaten nadere informatie over de foto te verstrekken, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de authenticiteit van de foto niet vast is komen te staan en verweerder heeft aan deze foto daarom niet de door eisers gewenste waarde hoeven hechten. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser is ontsnapt door een agent om te kopen, nu eiser heeft verklaard dat de agent hem liet gaan nog voordat eiser betaald had en eiser voorts niet weet of er überhaupt betaald is. Tot slot heeft verweerder het van belang kunnen achten dat eisers het land niet hebben verlaten op het hoogtepunt van de aanhoudende vervolgingen in het land, maar op een moment dat er in het geheel geen vervolgingen samenhangend met de verkiezingen waren.
Verweerders standpunten vinden bovendien steun in het IAB en de aanvulling daarop. Zo blijkt hier onder meer uit dat eiser weliswaar lid was van de Musavat partij, maar geen actief lid. De door eiser overgelegde verklaringen van de partijleider doen hier niet aan af nu deze brieven weliswaar authentiek zijn, maar van de inhoud kan niet worden uitgegaan nu er twijfels zijn ten aanzien van de inhoud van deze brieven. Voorts is er in de media geen informatie verschenen over de gestelde druk die op eiser zou zijn uitgeoefend, terwijl dit soort informatie in een land als Azerbeidzjan zich breed in de media zou hebben verspreid. Verder bevestigt het IAB dat er geen strafrechtelijke zaak is aangespannen tegen eiser en dat hij ook niet op de opsporingslijst voorkomt. Er is tevens geen bewijs dat eiser ooit door de politie is gearresteerd. Eiser heeft een uitdraai van een website overhandigd van
26 december 2014 over zijn beweerde vervolging. Er zijn echter twijfels aan de echtheid nu dit artikel pas op 25 november 2015 op de website zou zijn geplaatst. Voorts zijn er in Azerbeidzjan meerdere websites die zich van inkomsten voorzien door tegen betaling advertenties of (nieuws-) artikelen te plaatsen. Volgens de aanvulling op het IAB hebben eisers het land verlaten toen er geheel geen vervolgingen waren en niet op het hoogtepunt van de onrust rond de verkiezingen in oktober/november 2013.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft kunnen stellen dat de asielrelazen op een groot aantal onderdelen ongeloofwaardig zijn.
6. De stelling dat het bestreden besluit ten aanzien van de zoon onvoldoende is gemotiveerd, volgt de rechtbank niet. Uit het nader gehoor blijkt dat het relaas van de zoon voortvloeit uit de gestelde problemen die zijn ouders (eiser en eiseres) hebben ondervonden. In het voornemen heeft verweerder gemotiveerd dat - kort samengevat - alleen de gestelde problemen op school geloofwaardig worden geacht, maar dat deze problemen niet zijn aan te merken als daden van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat sprake zou zijn van een reëel en voorzienbaar risico dat de zoon bij terugkeer naar het land van herkomst zal worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. De door de zoon gestelde achtervolgingen zijn, net als bij eiseres, ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft voorts verwezen naar de motivering in de bestreden besluiten van beide ouders. Nu in beide besluiten op deze (overlappende) relevante elementen inhoudelijk is ingegaan, ziet de rechtbank geen steun voor de stelling dat het besluit van de zoon onvoldoende is gemotiveerd.
7.1
Eisers hebben voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om een verblijfsvergunning regulier wegens schrijnende omstandigheden toe te kennen. Daartoe stellen eisers dat aan hen onder de voormalige Kinderpardonregeling een verblijfsvergunning regulier zou zijn verleend. De wetgeving die het Kinderpardon heeft vervangen, de Afsluitingsregeling, hanteert andere maatstaven, waardoor eisers “net buiten de boot vallen” en niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier. Het langdurig verblijf dient hierbij te worden meegewogen, zeker nu dit onder de Kinderpardonregeling tot het toekennen van verblijf had geleid. Nu de politiek niet is afgestapt van de gedachte dat aan langdurig in Nederland verblijvende kinderen verblijf zou moeten worden toegestaan, moet dit ook hier worden toegepast. Het afschaffen van een dergelijke regeling zou ook in strijd zijn met artikel 6 van Richtlijn 2008/115, aldus eisers.
7.2
De aanvraag die in het kader van de Afsluitingsregeling is gedaan, is afgewezen. Ten tijde van de zitting van 5 februari 2020 was tegen deze afwijzing bezwaar ingesteld. Of is voldaan aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling wordt dus reeds getoetst in een andere procedure. De gronden die specifiek zijn gericht tegen de Afsluitingsregeling en in hoeverre hieraan wordt voldaan, dienen dan ook in die procedure te worden aangevoerd.
7.3
In de onderhavige procedure is niet de Afsluitingsregeling aan de orde, maar dient te worden beoordeeld of sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de eiseres betreffen, als bedoeld in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Het beleid hieromtrent is uitgewerkt in paragraaf B11/2.5 van de Vreemdelingencirculaire.
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het geval van eisers geen sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden waardoor sprake is van een schrijnende situatie die aanleiding geeft tot het ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Van belang hierbij is dat langdurig verblijf in het kader van (de behandeling van) een asielaanvraag slechts leidt tot procedureel rechtmatig verblijf. Dat de kinderen van eisers inmiddels in Nederland een sociaal leven hebben opgebouwd omdat zij hier al langere tijd verblijven, naar school gaan, vrienden hebben en de Nederlandse taal beheersen is echter inherent aan langdurig verblijf en leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een schrijnende situatie die tot vergunningverlening zou moeten leiden. Dat eisers “net buiten de boot” zijn gevallen ten aanzien van het Kinderpardon, is onvoldoende nu het gaat om slechts één procedure, eisers ruim zes maanden rechtmatig verblijf tekortkomen en niet aan de vereisten voldoen. De rechtbank stelt vast dat verweerder kenbaar alle aangevoerde omstandigheden heeft meegewogen. Dat sprake zou zijn van dusdanig specifieke problematiek bij de kinderen dat verweerder hieromtrent onafhankelijk advies had moeten inwinnen, wordt niet gevolgd.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1) waarbij wordt uitgegaan van samenhangende zaken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 20 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.