ECLI:NL:RBDHA:2020:3681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
C/09/585507 / FA RK 19-9491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot verlening van een voorwaardelijke machtiging in het kader van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlening van een voorwaardelijke machtiging, ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Den Haag. Het verzoek was gericht op de betrokkene, een vrouw geboren in 1985, die op dat moment in een stabiele situatie verkeerde en de voorgeschreven medicatie innam. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 10 maart 2020 aangehouden om een actuele geneeskundige verklaring van een onafhankelijk psychiater te verkrijgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2020 werd de betrokkene telefonisch gehoord, samen met haar advocaat en andere betrokkenen, conform de tijdelijke regeling in verband met de coronamaatregelen.

De betrokkene heeft aangegeven geen voorwaardelijke machtiging nodig te hebben, omdat zij zich goed voelde en geen tekenen van een depressie vertoonde. De advocaat pleitte voor afwijzing van het verzoek, stellende dat de betrokkene stabiel was en dat de zorgen over een mogelijke post-partum depressie niet voldoende waren om een voorwaardelijke machtiging te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Wet Bopz in overweging genomen en vastgesteld dat er op dat moment geen gevaar was voor de betrokkene of anderen, ondanks het verleden van de betrokkene met betrekking tot geestelijke gezondheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzochte machtiging niet kon worden verleend, omdat er onvoldoende bewijs was van een actuele stoornis die gevaar zou kunnen veroorzaken. De rechtbank heeft het verzoek tot verlening van de voorwaardelijke machtiging afgewezen, met de conclusie dat de betrokkene op dat moment geen gevaar vormde en dat de zorgen over een toekomstige depressie niet voldoende waren om in te grijpen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 19-9491
Zaaknummer: C/09/585507
Datum beschikking: 17 april 2020
P- nummer: OMZ398285

Voorwaardelijke machtiging

Beschikking op het op 12 december 2019 ingekomen verzoek van:

de officier van justitie in het arrondissement Den Haag met betrekking tot:

[de vrouw] ,

de betrokkene,
geboren op [geboortedag] 1985,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. D. Poot te Leiden.

Procedure

Bij het verzoekschrift zijn de volgende stukken – voor zover van belang – overgelegd:
- een op 2 december 2019 ondertekende verklaring van [psychiater 1] niet zijnde de behandelend psychiater van de betrokkene, welke verklaring inzicht verschaft in de actuele geestelijke gezondheidstoestand van de betrokkene;
- een op 21 november 2019 door [behandelaar] van de betrokkene en de betrokkene ondertekend behandelingsplan, als bedoeld in artikel 14a, vijfde lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz), alsmede de voorwaarden voor het verkrijgen van een voorwaardelijke machtiging.
De rechtbank heeft op de zitting van 10 maart 2020 de behandeling van het verzoek aangehouden om de GGZ instelling een actuele geneeskundige verklaring van een onafhankelijk psychiater over te laten leggen.
Het verzoekschrift is aangevuld met de volgende stukken:
- een op 10 april 2020 ondertekende verklaring van [psychiater 2] niet zijnde de
behandelend psychiater van de betrokkene, welke verklaring inzicht verschaft in de
actuele geestelijke gezondheidstoestand van de betrokkene;
De mondelinge behandeling van het verzoek is voortgezet op 17 april 2020.
Vanwege de sluiting van de rechtbank in verband met de maatregelen rond het coronavirus zijn (conform de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. Corona) de volgende personen gelijktijdig telefonisch door de rechtbank gehoord:
- de advocaat;
- de [behandelaar] , in aanwezigheid van betrokkene.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging.
Betrokkene heeft meegedeeld een voorwaardelijke machtiging niet nodig te vinden. Het gaat goed met haar en zij neemt de voorgeschreven medicatie in. Betrokkene is van mening dat het, ook na de bevalling, goed met haar zal blijven gaan. Hoewel zij na een eerdere bevalling in een depressie is geraakt, is het niet per definitie zo dat dit nu weer zal gebeuren.
De advocaat heeft namens betrokkene gepleit voor afwijzing van het verzoek. Er is sprake van een stabiele situatie en betrokkene aanvaardt depotmedicatie. Het gevaar wat wordt geschetst is een eventueel toekomstige te verwachten post-partum depressie waar echter op dit ogenblik nog geen tekenen voor zijn. De enkele angst, vrees en bezorgdheid kunnen geen grond zijn voor een zeer ingrijpende maatregel.

Beoordeling

Op het verzoek zijn van toepassing de artikelen 8, 9, 14a en 14c van de Wet Bopz.
De rechtbank stelt voorop dat de verzochte machtiging slechts kan worden verleend indien een stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken, en het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting, slechts door het stellen en naleven van voorwaarden kan worden afgewend.
De psychiater heeft naar voren gebracht dat hoewel betrokkene zegt gemotiveerd te zijn voor behandeling dit toch meermalen niet van de grond is gekomen. Betrokkene komt wel op afspraken voor de depotmedicatie maar heeft minimaal ziekte-inzicht. Hoewel de psychiater betrokkene al een tijdje niet heeft gesproken heeft zij, de laatste keer dat zij betrokkene heeft gezien, geen signalen gekregen van een depressie bij betrokkene. Gelet op het verleden is er een verhoogd risico voor het ontstaan van een kraampsychose maar dat is pas waarneembaar wanneer betrokkene bevallen is. Een voorwaardelijke machtiging is nodig om direct in te kunnen grijpen wanneer het mis dreigt te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de geneeskundige verklaringen voldoende vast staat dat bij de betrokkene sprake is van een stoornis van de geestvermogens als bedoeld in de Wet Bopz.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat, mede gelet op de verklaring van de betrokkene en van de behandelend arts, er thans geen sprake is van gevaar. Een mogelijke depressie of kraampsychose nadat betrokkene is bevallen is onvoldoende grond voor een voorwaardelijke machtiging. De rechtbank kan derhalve niet anders dan beslissen tot afwijzing van het verzochte.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot verlening van een voorwaardelijke machtiging.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. van der Kleijn, rechter, bijgestaan door S.A. van Schaik-van Dommelen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 april 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 april 2020.