ECLI:NL:RBDHA:2020:3679
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in het kader van de Wet zorg en dwang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren in 1949, die lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten een mengbeeld van vasculaire dementie en de ziekte van Alzheimer. Het verzoek werd ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 1 april 2020, met als doel een machtiging voor de duur van zes maanden te verkrijgen, zoals bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De cliënt verblijft op dat moment in een accommodatie en heeft aangegeven zich daar niet thuis te voelen, maar vertoont geen fysiek verzet tegen haar verblijf.
Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2020 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de cliënt, haar advocaat, een verpleegkundige en een arts. De advocaat pleitte voor afwijzing van het verzoek, terwijl de arts en verpleegkundige de noodzaak van opname benadrukten, gezien de zorgbehoefte van de cliënt en het risico op valincidenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt ernstig nadeel ondervindt door haar aandoening en dat opname en verblijf noodzakelijk zijn om dit nadeel te voorkomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen en heeft de machtiging verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 17 oktober 2020. De beschikking is gegeven door mr. C.M. van der Kleijn, rechter, en is vastgesteld op 21 april 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.