ECLI:NL:RBDHA:2020:3675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
NL20.4651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse nationaliteit wegens veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de afwijzing beoordeeld aan de hand van de stellingen van de eiser, die stelde dat hij in Algerije bedreigd werd door de broers van zijn ex-vriendin. De rechtbank oordeelde dat de door de eiser overgelegde mensenrechtenrapportages over Algerije niet voldoende waren om aan te tonen dat Algerije geen veilig land van herkomst is. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in zijn specifieke situatie niet de bescherming van de Algerijnse autoriteiten kon inroepen. De rechtbank wees erop dat de eiser onvoldoende inspanningen had geleverd om zijn problemen in Algerije op te lossen en dat zijn verklaringen over de bedreigingen niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van de eiser terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er werd opgemerkt dat de uitspraak later openbaar gemaakt zou worden, gezien de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.4651

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietvelt).

ProcesverloopBij besluit van 14 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.4652, plaatsgevonden op 10 maart 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 1989.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Algerije een relatie heeft gehad met [A] en dat twee van haar broers het niet eens waren met deze relatie. Toen de relatie tot een einde kwam en de broers erachter kwamen dat [A] geen maagd meer was, gaven zij daar eiser de schuld van. Eiser stelt dat twee van de broers en een vriend hem in februari 2017 hebben opgezocht, hem hebben geslagen en hem met de dood bedreigd. Eiser is naar aanleiding van dit incident naar de hoofdstad Algiers verhuisd. Van zijn ouders hoorde hij echter dat de broers nog drie keer zijn langs gekomen en hen hebben bedreigd met vuurwapens. Eiser stelt dat hij zijn leven niet zeker is in Algerije, omdat de broers banden met een crimineel netwerk en de politie hebben en dat hij dus geen bescherming zal krijgen van de Algerijnse autoriteiten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Nationaliteit, identiteit en herkomst;
- Problemen met twee broers van ex-vriendin.
4. Verweerder heeft de door eiser opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook de verklaringen van eiser omtrent zijn relatie met [A] en de mishandeling en bedreiging door haar broers worden door verweerder gevolgd. Verweerder acht het echter niet geloofwaardig dat de broers van [A] banden met een crimineel netwerk en de politie hebben, omdat eiser deze stellingen niet heeft onderbouwd of geconcretiseerd. Algerije is door verweerder als een veilig land van herkomst aangemerkt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije in zijn geval zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en in zijn individuele geval derhalve niet als veilig land van herkomst is aan te merken. Ook heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat er, indien zich problemen voordoen in Algerije, voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen de bescherming van de autoriteiten van Algerije in te roepen. Tot slot werpt verweerder aan eiser tegen dat is gebleken dat hij al vanaf 15 januari 2019 in verschillende Europese landen heeft verbleven en in geen van de landen een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit gegeven afbreuk doet aan de gestelde noodzaak tot het verkrijgen van internationale bescherming.
5. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Eiser stelt zich op het standpunt dat Algerije ten onrechte door verweerder als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser verwijst hierbij naar een drietal bronnen waaruit blijkt dat er sprake is van een verdere verslechtering van de mensenrechtensituatie in Algerije:
World Report 2020 van Human Rights Watch over Algerije;
Annual Report on human rights 2018 van US Department of State;
Landenrapport Algerije 2018 van Amnesty International.
Eiser stelt voorts dat hij zich niet tot de Algerijnse autoriteiten kan wenden voor bescherming, omdat hij vreest dat de politie en de broers van zijn ex-vriendin samenspannen. Het is volgens eiser onredelijk dat verweerder van hem verwacht dat hij met documenten onderbouwt dat de broers samenwerken met de politie, omdat hier geen documenten van bestaan. Eiser meent dat verweerder tevens ten onrechte aan hem tegenwerpt dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend in Spanje en Frankrijk. Eiser stelt dat hij in deze landen niet veilig is, omdat de broers van zijn ex-vriendin hem hier weten te vinden. Gelet op het voorgaande stelt eiser zich primair op het standpunt dat zijn aanvraag door verweerder ten onrechte is aangemerkt als kennelijk ongegrond, zodat er tevens geen wettelijke grond bestaat om aan hem een inreisverbod op te leggen. Subsidiair meent eiser dat hem in verband met zijn verslavingsproblematiek een vertrektermijn gegund dient te worden, zodat er een overdracht kan plaatsvinden van zijn huidige behandelaars aan zijn nieuwe behandelaars in Algerije.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht niet aannemelijk heeft geacht dat er voor eiser, niettegenstaande de geloofwaardig geachte mishandeling en bedreiging door de broers van zijn ex-vriendin, in Algerije geen mogelijkheid bestaat om de bescherming van de autoriteiten in te roepen.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder Algerije heeft aangemerkt als veilig land van herkomst. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 10 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:45) opnieuw bevestigd dat voor Algerije als algemeen rechtsvermoeden geldt dat de nationale autoriteiten hun onderdanen effectieve bescherming bieden. Gelet op het hiervoor vermelde rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming nodig hebben, ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Daarbij geldt een hoge drempel.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door eiser overlegde mensenrechtenrapportages over Algerije niet tot het oordeel leiden dat Algerije geen veilig land van herkomst is. Ter zitting heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de door eiser overlegde rapportages weliswaar volgt dat Algerije kampt met diverse problemen, maar dat hieruit geen wezenlijk ander beeld betreffende de situatie in Algerije naar voren komt dan die is opgenomen in de eerdere beoordelingen door de Afdeling (21 maart 2018; ECLI:NL:RVS:2018:1002 en de onder 8 genoemde).
8.2.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije jegens hem zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en daarom in zijn individuele geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser onvoldoende inspanningen heeft geleverd om zijn problemen in eigen land op te lossen, nu uit eisers verklaringen volgt dat hij nooit persoonlijk bescherming heeft gezocht bij de (hogere) autoriteiten van Algerije. Dat eiser zich niet tot de Algerijnse autoriteiten zou kunnen richten, omdat hij vreest dat de politie samenspant met de broers van zijn ex-vriendin en niet voornemens is hem enige bescherming te bieden, is een bij eiser levende vrees die niet geobjectiveerd is, nu eiser deze stellingen niet heeft onderbouwd, noch nader heeft geconcretiseerd. Dat er geen documenten bestaan om de gestelde samenspanning te onderbouwen, neemt niet weg dat eiser zijn stelling in het geheel niet heeft onderbouwd en nog geen begin van bewijs heeft geleverd. Verweerder werpt in dit kader terecht tegen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de aangifte die zijn vader namens hem heeft gedaan. Eiser heeft eerst verklaard dat er niets met deze aangifte is gebeurd en vervolgens verklaard dat hij een uitnodiging heeft gekregen van de politie om naar het politiebureau te komen. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de politie hem geen bescherming biedt, maar dat hieruit juist volgt dat de politie met de zaak bezig was.
8.3.
Verweerder heeft tevens terecht tegengeworpen dat de omstandigheid dat eiser reeds sinds januari 2019 in Europa is en in diverse landen heeft verbleven en pas ruim een jaar later een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland, verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen. Uit de verklaringen van eiser volgt dat hij al in Spanje werkte vóórdat hij hoorde dat deze broers hem daar aan het zoeken waren en dat hij ook op dat moment geen asiel in Spanje heeft gevraagd. Verder blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij, nadat hij hoorde dat de broers van zijn ex-vriendin hem aan het zoeken waren in Frankrijk, nog geruime tijd in Frankrijk heeft verbleven. Verder heeft eiser verklaard dat hij niet direct naar Nederland is doorgereisd, omdat hij eerst wilde werken om geld te sparen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit deze verklaringen niet valt op te maken dat er sprake was van een behoefte aan internationale bescherming.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet terug kan naar Algerije. Hij komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
11. In de overlegde afsprakenbrief van de apotheek en Verslavingszorg Noord Nederland heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eiser een vertrektermijn te gunnen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze documenten niet onderbouwen dat er tijd nodig is om te overleggen met de behandelaars over de voortzetting van zijn medicatie, zodat de behandeling in Algerije voortgezet kan worden.
12. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.E.H.J. van Hooidonk, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 20 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.