ECLI:NL:RBDHA:2020:3669
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering; beroep op vertrouwensbeginsel verworpen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.B. Brouwer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.M. Snijders. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarin werd besloten tot terugvordering van een bedrag van € 14.354,74 aan teveel ontvangen Wajong-uitkering over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 maart 2019. Het primaire besluit was genomen op 12 maart 2019, en het bestreden besluit op 3 juli 2019, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de genoemde periode te veel Wajong-uitkering heeft ontvangen en dat het Uwv gerechtigd was om deze uitkering te herzien en terug te vorderen. Eiseres voerde aan dat het vertrouwensbeginsel was geschonden en dat het Uwv niet zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar uitkering verlaagd moest worden, vooral gezien haar eerdere ervaringen en de communicatie met het Uwv. De rechtbank verwierp het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen duidelijke toezeggingen waren gedaan door het Uwv die eiseres mochten doen geloven dat zij recht had op het ontvangen van het hogere bedrag aan uitkering.
De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht tot herziening en terugvordering was overgegaan en dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de Wet Wajong, die inkomensvoorzieningen regelt voor jonggehandicapten.