ECLI:NL:RBDHA:2020:3669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5254
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering; beroep op vertrouwensbeginsel verworpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.B. Brouwer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.M. Snijders. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarin werd besloten tot terugvordering van een bedrag van € 14.354,74 aan teveel ontvangen Wajong-uitkering over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 maart 2019. Het primaire besluit was genomen op 12 maart 2019, en het bestreden besluit op 3 juli 2019, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de genoemde periode te veel Wajong-uitkering heeft ontvangen en dat het Uwv gerechtigd was om deze uitkering te herzien en terug te vorderen. Eiseres voerde aan dat het vertrouwensbeginsel was geschonden en dat het Uwv niet zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar uitkering verlaagd moest worden, vooral gezien haar eerdere ervaringen en de communicatie met het Uwv. De rechtbank verwierp het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen duidelijke toezeggingen waren gedaan door het Uwv die eiseres mochten doen geloven dat zij recht had op het ontvangen van het hogere bedrag aan uitkering.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht tot herziening en terugvordering was overgegaan en dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de Wet Wajong, die inkomensvoorzieningen regelt voor jonggehandicapten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5254

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.B. Brouwer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder over de periode van
1 september 2017 tot en met 31 maart 2019 een bedrag van bruto € 14.354,74 aan teveel ontvangen Wajong-uitkering van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 3 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [A] , schoonmoeder van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Bij besluit van 10 mei 2012 heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten voor studerenden toegekend per 19 juni 2012, zijnde een inkomensondersteuning van 25% van het wettelijk minimumloon. Naar aanleiding van het bericht van eiseres dat zij per 4 juli 2012 geen studiefinanciering meer ontving wegens het beëindigen van haar studie, heeft verweerder de Wajong-uitkering van eiseres per 4 juli 2012 verhoogd naar € 588,12 bruto per maand.
1.3
Bij wijzigingsformulier van 13 september 2017 heeft eiseres aangegeven dat zij op 4 september 2017 was begonnen met een opleiding tot kapster en daarvoor studiefinanciering heeft aangevraagd.
1.4
In maart 2019 heeft de afdeling Uitkeren AW van verweerder van het Werkbedrijf Uwv doorgekregen dat de Wajong-uitkering niet was aangepast naar 25% van het wettelijk minimumloon. Bij besluit van 11 maart 2019 heeft verweerder de uitkering van eiseres alsnog per 1 september 2017 in die zin verlaagd.
1.5
Bij het primaire besluit heeft verweerder vervolgens de over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 maart 2019 teveel uitbetaalde Wajong-uitkering ten bedrage van € 14.354,74 bruto van eiseres teruggevorderd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder deze herziening en terugvordering gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat haar een te hoog bedrag aan uitkering was verstrekt. Ten eerste was haar bij aanvang van haar uitkering in 2012 een Wajong-uitkering toegekend voor studerenden, die was gewijzigd en verhoogd toen zij was gestopt met haar opleiding. Het had eiseres dus duidelijk moeten zijn dat haar uitkering verlaagd moest worden vanaf het moment dat zij studiefinanciering ontving. Toen dat niet gebeurde had haar duidelijk moeten zijn dat zij dus te veel Wajong-uitkering ontving. Dit bleek ook uit het feit dat de betaalspecificaties niet werd aangepast, nadat zij weer studiefinanciering ontving. Volgens verweerder erkent eiseres dat ook in bijlage 2 van de aanvullende bezwaargronden waar zij aangeeft wel weten dat zij zou worden gekort, maar dat de omvang daarvan haar niet duidelijk was. Het beroep op het vertrouwensbeginsel verwerpt verweerder. Naar zijn mening is uit de e-mailwisselingen van 30 juli 2017 tot en met 14 september 2017 geen toezegging op te maken. Verweerder ziet geen dringende redenen om van de herziening en terugvordering af te zien.
3. Eiseres voert aan dat het vertrouwensbeginsel is geschonden en dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld door zijn zorgplicht ten opzichte van haar niet na te leven. Zij is een kwetsbaar persoon, zoals blijkt uit het sociaal medisch oordeel dat is opgesteld in het kader van de toekenning van de Wajong-uitkering in 2012. Van haar kan dan ook niet worden gevergd dat zij kon overzien dat zij te veel uitkering ontving.
4.1
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.2
Op grond van artikel 2:59, eerste lid, van de Wet Wajong wordt een inkomensvoorziening die op grond van dit hoofdstuk onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 2:58 door verweerder onverschuldigd is betaald of verstrekt, door verweerder teruggevorderd. Op grond van het derde lid kan verweerder geheel of gedeeltelijk van de terugvordering afzien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat verweerder verplicht is de betaling van de Wajong- uitkering aan te passen indien sprake is van inkomen en al wat onverschuldigd aan uitkering is betaald in te vorderen.
4.4
Dat eiseres in de periode van 1 september 2017 tot en met 31 maart 2019 te veel Wajong-uitkering heeft ontvangen, is niet in geschil. Nu de Wajong-uitkering van eiseres met terugwerkende kracht is herzien en het teveel is teruggevorderd, moet de rechtbank beoordelen of het eiseres redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat zij een te hoge uitkering kreeg.
4.5
In dat kader heeft eiseres zich beroepen in het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze eisen in het geval van eiseres niet voldaan. Eiseres verwijst naar de mailwisseling met de arbeidsdeskundige van het Uwv over haar opleiding MBO2/Kapper in Leiden. In de mail van 6 september 2017 waarschuwt de arbeidsdeskundige eiseres dat zij de wijziging wel aan de juiste afdeling moet doorgeven, omdat zij anders problemen krijgt met de hoogte/betaling van haar uitkering. Deze waarschuwing herhaalt hij in een mail van 13 september 2017. In de mail van 14 september 2017 schrijft hij “Ik check je wijziging over een paar weken even in het systeem om er zeker van te zijn je mededeling is doorgekomen. Dat voorkomt dan problemen.” Hier uit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk een toezegging is gedaan over de hoogte van haar uitkering. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige haar er juist op gewezen dat dit niet zijn bevoegdheid was, maar die van een andere afdeling en wel de afdeling Uitkeren AW. Voor zover eiseres betoogt dat zij erop mocht vertrouwen dat aldus zou worden voorkomen dat zij een te hoge uitkering zou ontvangen, betreft dit niet de uitoefening van een bevoegdheid. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
4.7
Anders dan eiseres stelt, had zij, gelet op haar ervaringen in 2012, bovendien kunnen weten dat het ontvangen van studiefinanciering van invloed zou zijn op haar recht op Wajong-uitkering. Sterker nog, eiseres erkent dit ook in haar brief die als bijlage twee is gevoegd bij het aanvullend bezwaar. Hierin schrijft zij “Waar ik geen inzicht over heb er is mij nooit verteld hoeveel ik ingekort zou worden wist alleen dat ik ingkort zou worden.” Deze grond slaagt niet.
4.8
De grond dat eiseres vanwege haar beperkingen haar financiële zaken niet goed kan overzien en dat haar daarom geen verwijt mag worden gemaakt, volgt de rechtbank niet. Weliswaar wordt in het Sociaal Medisch Oordeel van 10 april 2012 opgemerkt dat eiseres begeleiding nodig heeft en iemand die haar in de gaten houdt, maar niet gebleken is dat dit eiseres ertoe heeft genoodzaakt zich onder bewind te laten stellen. Dit betekent dat zij handelingsbekwaam is en verantwoordelijk voor haar eigen daden. Deze grond slaagt niet.
4.9
Het betoog dat verweerder in de persoon van de arbeidsdeskundige een zorgplicht ten opzichte van haar had, slaagt evenmin. Voor een dergelijke verplichting bestaat geen grondslag in het recht. Dat de arbeidsdeskundige in zijn mailcontact met eiseres haar als het ware bij de hand heeft genomen onder meer door haar te waarschuwen over de noodzaak de juiste afdeling op de hoogte te brengen, maakt daarom niet dat eiseres ontslagen was van haar eigen verantwoordelijkheid om na te gaan of haar uitkering wel juist werd uitbetaald.
5. Gelet op het vorenstaande is verweerder terecht tot herziening en terugvordering overgegaan.
6. De rechtbank is niet gebleken van een dringende reden op grond waarvan verweerder al dan niet gedeeltelijk van de terugvordering had moeten afzien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier, op 22 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.