ECLI:NL:RBDHA:2020:3654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie voor schade door de aanleg van een parkeergarage in Leiden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 april 2020, betreft het een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Maldelo Exploitatie B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Leiden over de toekenning van nadeelcompensatie. Eiseres, exploitant van restaurant 't Fust, had verzocht om een voorschot op nadeelcompensatie voor schade die zij had geleden als gevolg van de bouw van een parkeergarage aan de Garenmarkt in Leiden. De rechtbank behandelt twee besluiten van de verweerder: het primaire besluit van 30 april 2018, waarin een voorschot voor het jaar 2017 werd toegekend, en het bestreden besluit van 31 december 2018, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. Eiseres had ook bezwaar gemaakt tegen een later besluit over het jaar 2018.

De rechtbank overweegt dat de verweerder op basis van de Verordening nadeelcompensatie gemeente Leiden 2014 bevoegd is om voorschotten te verlenen en dat de gekozen berekeningsmethode niet onredelijk is. De rechtbank stelt vast dat de schadevergoeding pas definitief kan worden vastgesteld na afronding van de werkzaamheden van de parkeergarage. Eiseres had in beroep betoogd dat zij recht had op een bevoorschotting over de gehele periode van schade, maar de rechtbank oordeelt dat de keuze van verweerder om per jaar een voorschot te verlenen niet kennelijk onredelijk is. De rechtbank concludeert dat de oorspronkelijke voorschotten adequaat zijn en dat er geen aanleiding is om de bestreden besluiten te vernietigen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/1142 en SGR 20/1921

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 april 2020 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Maldelo Exploitatie B.V., te Leiden, eiseres
(gemachtigde: mr. R.E. Helder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Kuijt).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres over het jaar 2017 een voorschot op nadeelcompensatie toegekend.
Bij besluit van 31 december 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld (SGR 19/1142 BESLU; hierna: beroep 1).
Bij besluit van 24 juli 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder eiseres over het jaar 2018 een voorschot op nadeelcompensatie toegekend.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft hiermee ingestemd (SGR 20/1921 BESLU; hierna: beroep 2).
Bij afzonderlijke besluiten van 4 maart 2020 heeft verweerder de hoogte van het voorschot over de jaren 2017 en 2018 aangepast.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door haar directeur [A] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J.S.T. Hoogte-Venterik en [B] .

Overwegingen

1. Op 25 januari 2018 heeft eiseres, exploitant van restaurant ’t Fust, gevestigd aan de Garenmarkt, te Leiden, verzocht om een voorschot van een uiteindelijk uit te keren bedrag aan nadeelcompensatie over schade in 2017 als gevolg van de bouw van een parkeergarage aan de Garenmarkt (hierna: de parkeergarage of het project). Naar verwachting strekken de werkzaamheden van het project zich uit over de periode 2017-2019.
2.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres over het jaar 2017 een voorschot op nadeelcompensatie toegekend op grond van artikel 7, eerste lid, van de Verordening nadeelcompensatie gemeente Leiden 2014 (de Verordening). Het voorschot bedraagt € 31.957,-. Vermeerderd met het maximaal voorschot aan advocaatkosten € 8.940,- wordt in totaal een bedrag van € 40.897,- als voorschot uitgekeerd.
2.2.
Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.3.
Bij besluit van 4 maart 2020 heeft verweerder het bestreden besluit 1 ambtshalve aangepast, in die zin dat de branchecorrectie niet meer wordt toegepast op het schadejaar maar op de gemiddelde referentieperiode. Hieruit volgt dat het voorschot over 2017 € 8.669,- hoger uitvalt, hetgeen wordt nabetaald.
3.1.
Op 13 mei 2019 heeft eiseres verzocht om een voorschot van een uiteindelijk uit te keren bedrag aan nadeelcompensatie over schade in het jaar 2018 als gevolg van de bouw van de parkeergarage.
3.2.
Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder eiseres over het jaar 2018 een voorschot op nadeelcompensatie toegekend. Het voorschot bedraagt € 40.383,-.
3.3.
Bij besluit van 4 maart 2020 heeft verweerder het bestreden besluit 2 ambtshalve aangepast, in die zin dat de branchecorrectie niet meer wordt toegepast op het schadejaar maar op de gemiddelde referentieperiode. Hieruit volgt dat het voorschot over 2018 € 9.649,- hoger uitvalt, hetgeen wordt nabetaald.
3.4.
De bestreden besluiten zijn met de afzonderlijke besluiten van 4 maart 2020 gewijzigd, zodat de beroepen ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede betrekking hebben op de besluiten van 4 maart 2020.
3.5.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Tot de kern samengevat stelt eiseres in beroep dat zij baat heeft bij een bevoorschotting over de hele periode waarover zij aanspraak heeft op nadeelcompensatie en dus niet per jaar. Zij meent voorts dat verweerder voor wat betreft de omvang van de schade over het jaar 2017 de nadeelcompensatie definitief kan en moet vaststellen.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 2 van de Verordening volgt dat
verweerder desgevraagd een vergoeding om nadeelcompensatie toekent voor schade die hij veroorzaakt in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico of het normale ondernemersrisico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft. Met betrekking tot de aanleg van de parkeergarage zal de omvang van de schade waarvoor een vergoeding wordt toegekend pas kunnen worden vastgesteld nadat alle werkzaamheden die met die aanleg samenhangen zijn afgerond. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat bij de beslissing op de aanvraag van eiseres om toekenning van nadeelcompensatie overeenkomstig artikel 10 van de Verordening een adviseur om advies zal worden gevraagd.
5.2.
De rechtbank overweegt dat gelet op deze systematiek er geen rechtsregel valt aan te wijzen op grond waarvan verweerder de nadeelcompensatie over het jaar 2017 definitief moest vaststellen. Vaststelling per jaar stuit bovendien af op de mogelijkheid van voordeelverrekening, neergelegd in het tweede lid, van artikel 2 van de Verordening. Het voordeel kan immers pas worden berekend na afronding van het gehele project.
5.3.
De keuze van verweerder om gedurende de bouwperiode van de parkeergarage aan eiseres op aanvraag per jaar een voorschot op mogelijk toe te kennen nadeelcompensatie te verlenen is naar het oordeel van de rechtbank niet kennelijk onredelijk. De bevoorschotting strekt er immers toe om faillissement van de aanvrager te voorkomen en de aanvrager is gehouden om schadebeperkende maatregelen te nemen.
5.4.
Artikel 7 van de Verordening laat verweerder beleidsvrijheid om te bepalen op welke wijze de hoogte van een voorschot wordt berekend. Verweerder heeft de berekeningsmethode afgestemd op de systematiek voor de toekenning van nadeelcompensatie zoals die is neergelegd in de Verordening en de toelichting daarbij.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door verweerder gekozen berekeningsmethode in haar situatie een onredelijk resultaat oplevert. Om die reden laat de rechtbank een bespreking van de door eiseres aangevoerde gronden met betrekking tot de berekening van de voorschotbedragen, zoals het daarbij gehanteerde kortingspercentage en de toepassing van de branchecorrectie, achterwege. Mocht eiseres het later door verweerder te nemen toekenningsbesluit onjuist vinden, dan kan zij die gronden in een beroep tegen dat besluit aanvoeren.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van de door eiseres aangevoerde gronden over de berekening van de voorschotbedragen hangende het beroep tegen de besluiten 1 en 2, die bedragen heeft verhoogd. Eiseres heeft in bezwaar en beroep betoogd dat verweerder de nadeelcompensatie over 2017 en 2018 diende vast te stellen en heeft in dat kader gronden aangevoerd over de berekening van de nadeelcompensatie. Gesteld, noch gebleken is echter dat de bij de bestreden besluiten toegekende (oorspronkelijke) voorschotten onvoldoende waren om de onderneming tijdens het project voort te zetten. Verweerder was dan ook niet gehouden om de voorschotten aan te passen met het oog op de wijze van berekening van de branchecorrectie, zoals hij met de wijzigingsbesluiten van 4 maart 2020 heeft gedaan. Er bestaat daarom naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om de bestreden besluiten te vernietigen, ook niet voor zover deze zijn gewijzigd bij de besluiten van 4 maart 2020 en eiseres een belang heeft bij een beoordeling op dat punt. Anders gezegd: de oorspronkelijke voorschotten zijn adequaat en rechtmatig en de onverplichte verhoging daarvan maakt dit niet anders.
6. Ter zitting is ten slotte gebleken dat de werkzaamheden met betrekking tot het project zich thans in een eindfase bevinden en dat eiseres haar onderneming nog steeds voert. Dat eiseres daartoe zware inspanningen heeft moeten plegen en haar directeur gedurende twee jaren geen salaris heeft genoten zijn omstandigheden die behoren tot het ondernemersrisico en maken niet dat de hoogte van de voorschotten onredelijk is.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding nu de verhoging van de voorschotten hangende de beroepen, gelet op hetgeen is overwogen onder 5.5., niet wordt aangemerkt als een tegemoetkoming door verweerder in de zin van artikel 8:75 van de Awb, aangezien verweerder niet verplicht was de verhoging toe te passen en de gronden van eiseres die hiertoe hebben geleid niet waren gericht op een verhoging van het voorschot, maar op een definitieve vaststelling van de nadeelcompensatie.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2020 door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. D. Biever en mr. F. Arichi, leden, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Verordening nadeelcompensatie gemeente Leiden 2014

artikel 1, voor zover hier van belang:
In het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt verstaan onder:
a. aanvraag: een aanvraag als bedoeld in de artikel 2 en artikel 6 (aanvraag om nadeelcompensatie), dan wel artikel 7 (aanvraag om voorschotverlening);
Artikel 2 Recht op nadeelcompensatie
2. Indien een schadeoorzaak als bedoeld in het eerste lid voor de aanvrager naast schade tevens voordeel oplevert, dan wordt dit, voor zover dit redelijk is, bij de vaststelling van de te vergoeden schade in mindering gebracht.
Artikel 6 Aanvraag om nadeelcompensatie
1. De aanvraag om nadeelcompensatie dient gericht te worden aan het betrokken bestuursorgaan als bedoeld in het artikel 1.
2. Het college van burgemeester en wethouders stelt een formulier vast, dat gebruikt dient te worden voor het indienen bij het betrokken bestuursorgaan van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid.
3. De aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming.
4. De aanvraag bevat ten minste:
a. een aanduiding van de oorzaak ter zake waarvan een tegemoetkoming in de schade wordt gevraagd;
b. een aanduiding van de aard van de schade;
c. een omschrijving van de wijze waarop aan de schade naar het oordeel van de aanvrager tegemoet dient te worden gekomen, indien hij geen financiële vergoeding wenst.
5. De aanvrager verstrekt de gegevens en bescheiden die voor het nemen van de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van:
a. indien het een aanvraag betreft wegens winst- of inkomstenderving: een door een accountant gewaarmerkte jaarrekening over het jaar waarin schade is geleden, alsmede de door een accountant gewaarmerkte jaarrekeningen over een periode van drie jaar voorafgaande aan het jaar waarin het besluit of de feitelijke handeling waarop de aanvraag betrekking heeft, genomen is respectievelijk een aanvang genomen heeft;
b. indien het een aanvraag betreft wegens gederfde huurinkomsten: een afschrift van de huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst en een eigendomsakte;
c. indien het een aanvraag betreft wegens de lagere opbrengst bij de verkoop van een bedrijf of een onroerende zaak: een kopie van de eigendomsakte van de onroerende zaak, dan wel indien het de verkoop van een bedrijf betreft, van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel;
d. indien het een aanvraag betreft vanwege gemaakte kosten als bedoeld in artikel 4 aanhef en onder a en/of c: een kopie van de betreffende facturen.
Artikel 7 Aanvraag voorschotverlening
1. Het betrokken bestuursorgaan, als bedoeld in artikel 1, kan de benadeelde op diens aanvraag een voorschot verlenen op mogelijk toe te kennen nadeelcompensatie van ten hoogste 90% van de te verwachten vergoeding. Op de aanvraag is het bepaalde in artikel 6 leden 3 tot en met 5 zoveel mogelijk overeenkomstig van toepassing. Het verlenen van een voorschot is geen erkenning door het bestuursorgaan van een recht op nadeelcompensatie.
2. Het bestuursorgaan kan, voordat het overgaat tot de verlening van een voorschot, een zekerheidsstelling van de aanvrager verlangen.
3. Het college van burgemeester en wethouders stelt een formulier vast dat gebruikt dient te worden voor het indienen bij het betrokken bestuursorgaan van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid.

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 4:95
1. Het bestuursorgaan kan vooruitlopend op de vaststelling van een verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot verlenen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
(…)