ECLI:NL:RBDHA:2020:3622

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na zwangerschap en bevalling in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die na haar zwangerschaps- en bevallingsuitkering een Ziektewet-uitkering aanvroeg, stelde dat haar arbeidsongeschiktheid het gevolg was van haar zwangerschap en/of bevalling. De rechtbank diende te beoordelen of de eiseres ontvankelijk was in haar bezwaar en of haar arbeidsongeschiktheid inderdaad het gevolg was van de zwangerschap en/of bevalling. De rechtbank oordeelde dat de eiseres op 3 september 2018 arbeidsongeschikt was, maar dat deze arbeidsongeschiktheid niet direct het gevolg was van de zwangerschap of bevalling, aangezien er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen de ziekmelding en de zwangerschap/bevalling. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had onderzocht en dat er onvoldoende medische gegevens waren om de stelling van eiseres te onderbouwen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat zij geen recht had op een ZW-uitkering ter hoogte van 100% van het maandloon. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Ziektewet, waarbij de rechtbank de relevante artikelen en richtlijnen in acht nam.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5819

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.C.M. van Es),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 3 september 2018 wel arbeidsongeschikt is ingevolge de Ziektewet (ZW), maar dat deze arbeidsongeschiktheid niet het gevolg is van de zwangerschap en/of bevalling.
Bij besluit van 22 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en dit nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020. Onderhavig beroep is gezamenlijk behandeld met het beroep van eiseres in de zaak met zaaknummer SGR 19/5732. Op dat beroep is bij afzonderlijke uitspraak beslist.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Voordat op het inhoudelijke geschil kan worden ingegaan, dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of verweerder in het bestreden besluit terecht heeft geoordeeld dat eiseres ontvankelijk is in haar bezwaar.
1.2
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. In dit geval is sprake van een medisch geschil. In een dergelijk geval is het bepaalde in artikel 75k van de ZW van toepassing en geldt in afwijking van artikel 6:7 van de Awb een termijn van twee weken voor het indienen van een bezwaarschrift.
1.3
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder het bestreden besluit niet aangetekend heeft verzonden. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat hij niet door middel van een deugdelijke verzendadministratie aannemelijk kan maken dat het bestreden besluit aan eiseres is verzonden. Hierdoor is de bezwaartermijn niet gaan lopen de dag na 21 februari 2019.
1.4
Eiseres heeft gesteld eerst door toezending van de bezwaarstukken in genoemde zaak met zaaknummer SGR 19/5732 op 24 mei 2019 kennis te hebben genomen van het primaire besluit. De bezwaartermijn is dan ook naar het oordeel van de rechtbank gaan lopen de dag na 24 mei 2019. Het bezwaarschrift van 3 juni 2019 is daarmee binnen twee weken en dus tijdig ingediend. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
2.1
De rechtbank gaat bij de inhoudelijke beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2
Eiseres had tot 21 maart 2018 een arbeidscontract als huishoudelijk medewerker voor 25 uur per week. Aan eiseres is met ingang van 5 februari 2018 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) toegekend. Eiseres is op 18 maart 2018 bevallen. De Wazo-uitkering is verlengd tot 10 juni 2018. Vervolgens is met ingang van 10 juni 2018 aan eiseres tot 10 september 2018 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
2.3
Eiseres heeft zich per 3 september 2018 ziek gemeld met rug-, linkervoet- en linkerschouderklachten en stelt dat deze ziekmelding het gevolg is van zwangerschap en/of bevalling. Vervolgens is aan eiseres bij besluit van 12 september 2018 met ingang van 3 september 2018 een voorschot ZW-uitkering toegekend, gebaseerd op 100% van het maandloon.
2.4
Op 20 februari 2019 is door de primaire verzekeringsarts een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, onder meer om te bezien of de door eiseres gestelde arbeidsongeschiktheid een rechtstreeks gevolg is van zwangerschap en/of bevalling. In het kader van dit onderzoek heeft de primaire verzekeringsarts dossierstudie verricht en de probleemverkenning bestudeerd. Voorts werd een uitgebreide vragenlijst ingevuld retour ontvangen en bestudeerd met daarbij een vergelijking met de al aanwezige gegevens, te weten een vragenlijst van 24 september 2018. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres psychisch en lichamelijk onderzocht. De primaire verzekeringsarts overweegt dat eiseres arbeidsongeschikt is voor haar eigen werk. Uit eigen onderzoek blijken geen rugafwijkingen. De arbeidsongeschiktheid die door de linkerschouderklachten is ontstaan is niet een rechtstreeks gevolg van de bevalling. Er was geen ziekmelding voorafgaand aan de Wazo-uitkering. De primaire verzekeringsarts concludeert dat de arbeidsongeschiktheid per 3 september 2018 niet een rechtstreeks gevolg is van de zwangerschap en/of bevalling.
2.5
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres vervolgens meegedeeld dat haar arbeidsongeschiktheid per 3 september 2018 niet het gevolg is van zwangerschap en/of bevalling. Vervolgens is bij besluit van 25 februari 2019 aan eiseres per 3 september 2018 een ZW-uitkering toegekend, gebaseerd op 70% van het maandloon.
2.6
In het bestreden besluit heeft verweerder het in het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. Aan dit besluit ligt het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 19 juli 2019 ten grondslag. De verzekeringsarts b&b heeft kennis genomen van het primaire dossier, waaronder het bezwaarschrift van eiseres en een brief van 7 maart 2019 van de huisarts. Ook heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen van brieven van de gynaecoloog van 24 januari 2019 en 20 maart 2018. Voorts is de verzekeringsarts b&b aanwezig geweest bij de hoorzitting van 17 juli 2019. De verzekeringsarts b&b stelt voorop dat per 3 september 2018 geen sprake kan zijn van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van bevalling en/of zwangerschap als bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de ZW, omdat er geen sprake is van aansluitende ongeschiktheid na de Wazo-uitkering die eiseres tot 10 juni 2018 heeft ontvangen. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens zorgvuldigheidshalve beoordeeld of aansluitend aan het einde van de Wazo-uitkering, per 10 juni 2018, sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid voor haar werk als rechtstreeks en direct gevolg van de zwangerschap en/of bevalling. De verzekeringsarts concludeert dat uit de onderzoeksbevindingen volgt dat dit niet het geval is.
2.7
Op 14 februari 2020 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op het aanvullende beroepschrift van eiseres met bijlage. De verzekeringsarts b&b is van mening dat deze stukken geen aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder volgt de conclusie van de verzekeringsarts b&b dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres per 3 september 2018 niet zwangerschaps- of bevallingsgerelateerd is.
4. Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Zij voert hiertoe aan dat op grond van de informatie van de behandelend artsen aannemelijk is dat er aansluitend aan de Wazo-uitkering feitelijk (reeds) sprake is geweest van een situatie dat zij ongeschikt is geweest tot het verrichten van haar vroegere arbeid en dat die arbeidsongeschiktheid haar oorzaak heeft gevonden in de eerdere zwangerschap en/of bevalling. Uit het schrijven van de huisarts van 7 maart 2019 en uit het schrijven van 20 maart 2018 van de gynaecoloog blijkt dat sprake was van een moeizame bevalling. De verzekeringsarts b&b gaat daaraan te makkelijk voorbij. De aard en ernst van de klachten van eiseres zijn daardoor onderschat. De bestreden beslissing is in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder de zorgvuldigheid, nu bij die beslissing niet alle van belang zijnde feiten en omstandigheden in ogenschouw zijn genomen. Ook is sprake van strijd met het motiveringsbeginsel, nu de bestreden beslissing niet kan worden gedragen voor de daaraan ten grondslag liggende motivering.
5. In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
Met het eigen werk wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding feitelijk verrichte werk. Als iemand voorafgaand aan zijn ziekmelding werkloos was, dan is het eigen werk het werk dat iemand deed voordat hij werkloos werd. Gekeken wordt dan naar de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor dit werk. Dit is bepaald in artikel 19, vijfde lid, van de ZW
Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW – voor zover hier van belang – heeft de verzekerde, nadat het recht op uitkering ingevolge de Wazo is geëindigd, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.
6. Niet in geschil is dat eiseres op 3 september 2018 arbeidsongeschikt was. De te beantwoorden vraag is of de klachten van eiseres, als gevolg waarvan zij arbeidsongeschikt is om haar arbeid te verrichten, op de datum in geding (3 september 2018) hun oorzaak vinden in de zwangerschap en/of bevalling.
7.1
De rechtbank stelt evenals de verzekeringsarts b&b voorop dat, gelet op de einddatum van de Wazo-uitkering per 10 juni 2018 en de ziekmelding per 3 september 2018, geen causaal verband kan worden aangenomen tussen de arbeidsongeschiktheid op 3 september 2018 en de zwangerschap en/of bevalling. Dit omdat sprake moet zijn van arbeidsongeschiktheid direct aansluitend aan het einde van de Wazo, zoals volgt uit artikel 29, vierde lid, van de ZW. Vervolgens is door de verzekeringsarts b&b beoordeeld of, zoals eiseres stelt, vanaf het einde van de Wazo-uitkering per 10 juni 2018 eigenlijk al sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid en zo ja, of er een causaal verband is met de zwangerschap/bevalling. De verzekeringsarts b&b concludeert dat uit de onderzoeksbevindingen (van de verzekeringsarts en de behandelend sector) niet volgt dat dit het geval is.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat dit onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij kennis heeft genomen van het primaire dossier, waaronder het bezwaarschrift en de daarbij gevoegde brief van de huisarts van 7 maart 2019. Ook is kennis genomen van genoemde brieven van de gynaecoloog. Door de verzekeringsarts b&b is voldoende gemotiveerd waarom lichamelijk onderzoek van eiseres ten tijde van het onderzoek geen zin had. De verzekeringsarts b&b heeft kennis genomen van alle klachten van eiseres en deze kenbaar in zijn beoordeling betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien.
7.3
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd en in de beschikbare medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte heeft geconcludeerd dat per 10 juni 2018 geen sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en/of bevalling. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat uit de beschikbare medische gegevens en uit wat eiseres tijdens de hoorzitting heeft verklaard, niet duidelijk is geworden wat de reden voor de ziekmelding op 3 september 2018 is geweest. Pas na de ziekmelding, op 10 september 2018, is gestart met fysiotherapie. De door de primaire verzekeringsarts opgevraagde informatie van de huisarts bevat geen beschrijving van onderzoeksbevindingen die zijn gedaan tussen de einddatum van de Wazo-uitkering per 10 juni 2018 en de datum van ziekmelding, 3 september 2018. Genoemde brieven van de gynaecoloog dateren van vóór respectievelijk enkele maanden na de datum in geding. Volgens de verzekeringsarts b&b kan op basis van de informatie van de gynaecoloog ook niet worden gesteld dat eiseres tussen 10 juni 2018 en 3 september 2018 arbeidsongeschikt is geweest en dit tevens ten gevolge van de zwangerschap. De cyste die wordt vermeld is een goedaardige ovariumcyste die in de regel geen klachten geeft. Bovendien is de cyste maanden na de datum in geding vastgesteld. Dit lijkt anders, omdat de informatie van de gynaecoloog niet op chronologische volgorde in het dossier is gevoegd. Eiseres heeft ter zitting erkend dat de cyste op 24 januari 2019 is geconstateerd. Ten slotte overweegt de verzekeringsarts b&b dat uit het verslag van de bevalling niet blijkt dat sprake is van zo’n zware bevalling dat die op zich al arbeidsongeschiktheid maanden later tussen 10 juni 2018 en 3 september 2018 kan verklaren. Het is een niet pathologische bevalling geweest. Niet gebleken is dat de bevalling zodanig moeizaam was dat een rechtstreeks verband met de klachten van eiseres is aan te nemen. De verzekeringsarts b&b concludeert dan ook terecht dat uit de onderzoeksbevindingen (van de verzekeringsarts en de behandelend sector) niet volgt dat aansluitend aan het einde van de Wazo-uitkering op 10 juni 2018 sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid voor haar arbeid als rechtstreeks en direct gevolg van de zwangerschap en/of bevalling.
7.4
Door eiseres zijn in beroep geen nadere medische gegevens overgelegd waaruit een andere conclusie zou moeten volgen. Genoemd schrijven van de huisarts van 7 maart 2019 geeft slechts weer wat eiseres heeft verklaard. Dit betreft geen eigen constatering van huisarts. Dit blijkt uit de ‘S’ aan het begin van elke regel, die staat voor ‘subjectief’. De rechtbank onderschrijft dan ook de medische grondslag van het bestreden besluit.
7.5
In genoemde reactie van de verzekeringsarts b&b van 14 februari 2020 wordt verwezen naar gewijzigd beleid van verweerder, met ingang van 10 januari 2020. Verweerder heeft dit gewijzigde beleid desgevraagd ter zitting overgelegd. Volgens verweerder is dit gewijzigde beleid niet van toepassing, primair omdat het een wijziging per 10 januari 2020 betreft. Verweerder stelt subsidiair dat het beleid niet leidt tot wijziging van zijn standpunt. In dit geval, zo stelt verweerder, is de Standaard “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid” (de Standaard) niet van toepassing, omdat de arbeidsongeschiktheid pas in september 2018 is ingetreden en niet aansluitend aan de Wazo-uitkering. Voorts zijn er geen medische gegevens waaruit blijkt dat in juni 2018 al sprake was van arbeidsongeschiktheid. Volgens eiseres is het gewijzigde beleid wel van toepassing en zou eiseres op grond daarvan het voordeel van de twijfel moeten krijgen.
7.6
De rechtbank stelt vast dat genoemd beleid ziet op wijziging van genoemde Standaard. De Standaard is een richtlijn voor de verzekeringsarts bij de beoordeling of arbeidsongeschiktheid een gevolg is van zwangerschap en/of bevalling. De rechtbank constateert evenals verweerder dat het standpunt van eiseres dat op 10 juni 2018 sprake was van arbeidsongeschiktheid niet met medische gegevens is onderbouwd. Nu niet gebleken is dat eiseres arbeidsongeschikt was op 10 juni 2018, is de Standaard niet van toepassing, dus de wijziging van deze Standaard ook niet.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft beslist dat per 3 september 2018 geen sprake is van arbeidsongeschiktheid van eiseres als rechtstreeks en direct gevolg van de zwangerschap en/of bevalling, zoals bedoeld in artikel 29, vierde lid van de ZW. Eiseres heeft daarom vanaf die datum geen recht op een ZW-uitkering ter hoogte van 100% van het maandloon.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. Laterveer-Runderkamp, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 2 april 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.