ECLI:NL:RBDHA:2020:3613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende bewijs van familieband en verblijfsomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf. Eiseres had de aanvraag ingediend om haar zoon, die als asielzoeker in Nederland verblijft, te bezoeken. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf, alsook de gestelde familieband met haar zoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om de familieband met haar zoon aan te tonen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet in staat is om een geboorteakte te overleggen, omdat haar zoon gevlucht is uit Eritrea. De rechtbank oordeelt echter dat het aan eiseres is om de familieband aan te tonen en dat de minister een ruime beoordelingsmarge heeft bij het beoordelen van de visumaanvraag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij aan de vereisten voor visumverlening voldoet, en dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht in bezwaar verworpen. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft besloten om eiseres niet te horen, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4885

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Bozbey),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Boerci).

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020.
Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is verschenen de heer [A] , referent.

Overwegingen

1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1962 en heeft de Eritrese nationaliteit. Eiseres beoogt verblijf bij haar gestelde zoon (referent).
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en omdat het voornemen om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet kan worden vastgesteld.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd, onder verwijzing naar artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel ii, van de Visumcode en artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres de familieband tussen haar en referent niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt, waardoor het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden niet zijn aangetoond. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de sociale en economische binding van eiseres met Eritrea zodanig sterk is dat de tijdige terugkeer gewaarborgd is te achten.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep aan dat het doel van haar visumaanvraag duidelijk is, nu zij op bezoek wil bij haar zoon. Verweerder kan van referent niet vragen zich tot de autoriteiten te wenden voor het verkrijgen van een geboorteakte, omdat referent gevlucht is uit Eritrea en als asielzoeker naar Nederland is gekomen. Eiseres woont in Eritrea samen met haar echtgenoot en heeft de zorg over hem. Samen beschikken zij over voldoende middelen en inkomsten, deels omdat zij in het bezit zijn van onroerend goed. Eiseres heeft sterke sociale en economische banden met Eritrea, ziet in dat land haar toekomst en wil daarom na het familiebezoek terugkeren. Eiseres voldoet aan alle vereisten en heeft een tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk gemaakt. Tot slot voert eiseres aan dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, en dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
4. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel ii, van de Visumcode wordt een visum geweigerd indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond.
Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode wordt - voor zover van belang - een visum geweigerd indien er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
19 december 2013, Koushkaki, C-84/12 (ECLI:EU:C:2013:862) volgt dat verweerder bij het onderzoek van een visumaanvraag, met betrekking tot de beoordeling van de relevante feiten over een ruime beoordelingsmarge beschikt om te bepalen of een van de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode vermelde gronden voor weigering van een visum aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Het is aan de aanvrager van een visum om de voor de beoordeling van zijn aanvraag nodige informatie te verstrekken, waarvan de geloofwaardigheid moet worden aangetoond met relevante en betrouwbare bewijzen, die de twijfel kunnen wegnemen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Verweerder heeft hiertoe mogen overwegen dat eiseres de relatie met haar gestelde zoon niet heeft aangetoond met bewijsstukken of op een andere manier aannemelijk heeft gemaakt. Het ligt op de weg van eiseres om de familieband met referent aan te tonen. De enkele stelling van referent dat hij en zijn gezin nimmer over een geboorteakte hebben beschikt, heeft verweerder ongeloofwaardig mogen achten, nu de zus van referent in haar asielrelaas heeft verklaard dat zij haar geboorteakte heeft achtergelaten toen zij haar land ontvluchtte. Dat referent zich niet tot de Eritrese autoriteiten kan wenden voor een geboorteakte, omdat hij als asielzoeker naar Nederland is gekomen, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft mogen overwegen dat er meer mogelijkheden zijn om de gestelde familieband aannemelijk te maken.
De ter zitting ingenomen stelling van eiseres dat zij ten aanzien van de familieband in bewijsnood verkeert en dat de familieband ook niet met een ‘family residence card’ kan worden aangetoond, zoals door verweerder is gesteld, volgt de rechtbank evenmin. Verweerder heeft terecht gesteld dat de familieband met meerdere documenten kan worden onderbouwd. Dat eiseres op geen enkele manier de familieband met stukken kan onderbouwen, is niet gebleken.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond, nu zij de familieband met referent niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het visum terecht heeft geweigerd.
5.3.
Uit de imperatieve weigeringsgronden van artikel 32, eerste lid, van de Visumcode volgt dat verweerder reeds gezien het vorenstaande gehouden was de visumaanvraag af te wijzen. Als gevolg daarvan behoeft de beroepsgrond tegen de andere weigeringsgrond geen bespreking meer.
6. Het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht in bezwaar slaagt ook niet. Verweerder heeft met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar afgezien. Van het horen mag alleen met toepassing van voornoemde bepaling worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan. Het is in de eerste plaats aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij aan de vereisten voor visumverlening voldoet. Indien eiseres dat niet heeft gedaan, rust op verweerder niet zonder meer een verplichting tot het horen van eiseres om onderzoek te doen om eventuele onduidelijkheden op te helderen, voor zover zich hier al onduidelijkheden voordeden in de bezwaarfase.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.