Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres, V-nummer [v-nummer]
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
Procesverloop
Tevens zijn verschenen de dochters van eiseres, mevrouw [A] (referente) en mevrouw [B] , en de heer [C] (echtgenoot van referente)
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en omdat het voornemen om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet kan worden vastgesteld.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep aan dat verweerder geen zorgvuldige belangenafweging heeft verricht, waardoor geen sprake is van een ‘fair balance’ tussen het belang van eiseres en het algemeen Nederlands belang. Eiseres stelt dat het bestreden besluit daarmee in strijd is met het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, zaak nr. 50435/99 van het Europees Hof voor de rechten van de mens. Eiseres stelt dat zij een sterke emotionele band heeft met haar dochters en kleinkinderen. Eiseres leidt uit het bestreden besluit af dat verweerder, onder verwijzing naar paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), stelt dat geen sprake is van familieleven tussen eiseres en haar dochters zodat aan haar geen visum kan worden verstrekt. Eiseres heeft echter aannemelijk gemaakt dat zij materieel en emotioneel afhankelijk is van haar dochters. Verweerder kan niet zonder nadere motivering aan eiseres geen visum voor kort verblijf verstrekken met als doel familiebezoek. Voorts heeft verweerder zijn stelling dat eiseres langer zal blijven dan toegestaan, niet onderbouwd. Nu verweerder de afwijzing niet deugdelijk heeft gemotiveerd, is het bestreden besluit in strijd met artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Tot slot voert eiseres aan dat zij onterecht niet is gehoord. Zij had alle twijfels van verweerder kunnen wegnemen in een gehoor en nadere inlichtingen kunnen verstrekken. Nu verweerder van het horen heeft afgezien, zijn niet alle feiten en omstandigheden betrokken in de belangenafweging en daarmee is gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
19 december 2013, Koushkaki, C-84/12 (ECLI:EU:C:2013:862) volgt dat verweerder bij het onderzoek van een visumaanvraag, met betrekking tot de beoordeling van de relevante feiten over een ruime beoordelingsmarge beschikt om te bepalen of een van de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode vermelde gronden voor weigering van een visum aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Het is aan de aanvrager van een visum om de voor de beoordeling van zijn aanvraag nodige informatie te verstrekken, waarvan de geloofwaardigheid moet worden aangetoond met relevante en betrouwbare bewijzen, die de twijfel kunnen wegnemen.
6. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.