ECLI:NL:RBDHA:2020:3579
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht naar Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, die de Marokkaanse nationaliteit claimt. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublin-regels.
De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting was oorspronkelijk gepland op 17 maart 2020, maar werd geannuleerd vanwege de coronamaatregelen. De gemachtigde van de verzoeker had eerder al aangegeven niet aanwezig te kunnen zijn en verzocht om schriftelijke afdoening van de zaak. De voorzieningenrechter heeft vervolgens partijen op 31 maart 2020 geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen, waarbij geen van de partijen bezwaar maakte tegen deze gang van zaken.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL20.5429), waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Wolfrat, in aanwezigheid van griffier mr. A. Vranken, en is bekendgemaakt op 17 april 2020.